op de thee bij de duivel

Dit is de vertaling van het boek:

Tee mit dem Teufel

Onder de Burka voor de inzet in de grotkliniek

geschreven door de Duitse arts Reinhard Erös  en  zijn vrouw Annette Erös  hulpverleners in de grensstreek tussen Pakistan en Afghanistan. Deze man heeft een particuliere stichting opgezet om hulp te verlenen aldaar. deze stichting heeft zich eerst bezig gehouden met ziekenverzorging, reizend door het platteland als een soort mobiele hulppost.  Tweede initiatief was scholen bouwen en dan met name voor meisjes. Voor wie meer wil weten over deze succesrijke formule:

Dr. Reinhard und Annette Erös
Im Anger 25
93098 MINTRACHING
Germany
phone:  ++49  / 9406 – 90 560
www.kinderhilfe-afghanistan.de
www.aid-for-afghan-children.com
Na het overlijden van mijn dochter Maartje ben ik toevallig met dit echtpaar in contact gekomen; ik was op zoek naar een oplossing voor een huisvriendin, een meisje uit Afghanistan dat door Verdomk dreigde te worden teruggestuurd. Ik zocht naar een manier om daar ver weg toch school te gaan.
Na het lezen van het boek vond ik het leuk om het te vertalen. Maar nu het vertaald is weet ik niet zo goed waar ik ermee naartoe moet.
Vandaar deze publicatie.
Het boek verschaft veel inzicht over het land,  de gewoonten , normen en waarden en de misverstanden en botsingen met westerlingen.

Sinds haar bestaan wordt de grens tussen Pakistan en Afghanistan altijd maar door een van de twee buurlanden erkend. Voor de Afghanen, in het bijzonder voor de Paschtoenen in het oosten en zuiden is de grens niet meer dan een streep op de landkaart die dwars door hun stammengebied heenloopt. Geen van beiden respecteert de scheidslijn als een internationale grens. Als je de landkaart van de deze regio wat nader in ogenschouw neemt, moet je wel vaststellen dat een een andere scheidslijn loopt door de North West Frontier Province NWFP , de pakistaanse provincie die aan Afghanistan grenst. Deze lijn gebgrenst een landstreek die 50 tot 80 km diep langs de landsgrens van Afghanistan loopt.

Deze regio heet officieel “Federally Administered Tribal Areas” maar in de volksmond gewoon Tribal Areas ofwel stammengebieden. Anders dan de andere provinciegrenzen in Pakistan is de toegang hier beperkt. Wie Peschawar ergens aan de westkant verlaat, botst haast meteen aan de rand van de stad al op een slagboom van het “Frontier Corps”, de Pakistaanse grenspolitie. Zonder buitengewone toestemming mag geen enkele bezoeker Peschawar in de richting van Afghanistan verlaten en de Tribal Areas binnenreizen of doorkruisen. Alleen de inwoners van de stammengebieden hebben permissie zonder pas.

 

Thuis in Afghanistan

2002Op de de ochtend van nieuwjaarsdag worden wij aan de grensovergang Torkham bij de Khyber pass begroet door een strakblauwe hemel.Deze diep blauwe kleur, donker maar toch stralend, ken ik alleen uit Afghanistan. Toen God de Heer de wereld schiep en moest besluiten waar hij het Lapizlazuli , het mooiste soort halfedelsteen moest begraven, kon hij alleen Afghanistan kiezen; het land met de mooiste blauwe hemel.

Twee spiksplinternieuwe Japanse pick-ups komen op ons afgeraced, een stofwolk volgt hun spoor. Een dozijn zwaar bewapende jonge mannen met lange haren en baardloze grimmige gezichten springt uit de laadbak en komt dichterbij. Ik tel 10 kalaschnikow machine geweren twee Pantserfauste in hun handen. Op de ongeïnteresseerde toeschouwer zou dit tafereel bedreigend overkomen, maar niet op mij en al helemaal niet op mijn vriend en begeleider Alem. Het zijn namelijk zijn  mannen. Het is onze gewapende begeleiding voor het vervolg van de reis. Nu hebben ze ons herkend; hun grimmige gelaatsuitdrukking verandert plotseling in vreugde en gelach.

“Hoe gaat het met jullie, hoe was de rit?” Minuten lang wordt er met open blik en eerlijke blijdschap omarmd in plaats van handen geschud. Ik ben weer thuis- in mijn Afghanistan. Dit keer is het echter een heel ander gevoel, dat bevalt me. Het  is een ander Afghanistan waar ik vandaag binnenreis vandaag bij het begin van een nieuw jaar. Een Afghanistan zonder Russische bezettingstroepen zonder burgeroorlog  en zonder Thaliban regime. Ik ben vandaag een land binnen gestapt dat voor het eerst sinds 20 jaar  met recht weer hoopt op vrede.

Deze vreugdevolle hoop is gewoon lichamelijk voelbaar en staat te lezen op de gezichten van deze jonge mannen en alle mensen om hen heen. Het slaat als een vonk op ons over. Het gelukzalige gevoel van geluk en voorpret is niet te beschrijven. Ik kom namelijk niet als bezoeker, tourist of journalist naar deze prachtige mensen maar als iemand die mee gaat helpen aan de wederopbouw van dit onvoorstelbaar verwoeste land.

Een paar meter achter de stalen grenspost herken ik het douanekantoor en – en ik geloof mijn ogen niet: ook de douniers! Voor mij staat dezelfde kleine, geslepen maar zonder meer vrolijk grijnzende Afghaanse “ambtenaar” die mij nog slechts een paar weken geleden een Taliban visum heeft overhandigd. Toen als taliban douanier had hij nog een lange baard en een tulband op zijn kale hoofd. Nu is zijn baard eraf, er zitten er haren op zijn hoofd en de tulband is vervangen door een pakoll. Deze Afghaanse muts rond en van vilt en door de Taliban verboden. Hij biedt mij net als bij het vorige bezoek, nog onder het taliban regime een kopje thee aan. Dat is de nationale drank van Afghanistan, groene thee gekruid met kardamon.  Ahmed, de douanier vertelt mij zichtbaar zielsgelukkig hoe blij hij is dat hij na de nederlaag van de Taliban als chef van de grensafdeling van een vrij Afghanistan zijn buitenlandse gasten mag verwelkomen heten in zijn vaderland. Hij is er heel trots op dat hij vandaag voor het eerst een “lmana” een visum mag overhandigen.

Waar in de zogenaamde beschaafde wereld wordt een buitenlandse bezoeker zo gastvrij door een douanier onthaald?  In Afghanistan, zo ken ik het land weer. We starten de auto. Het is het begin van een avontuurlijke rit op een avontuurlijk slechte weg naar Jalalabad, de hoofdstad van de provincie Nangahar in het oosten van Afghanistan. Al na een paar kilometer verrijzen de grauwbruine ruïnes uit de gele steenwoestijn. Totaal verlaten dorpen aan langs de weg. Vernietigde lemen huizen zo ver als het oog reikt. Ik verbeeld me dat ik de geur van verbrande aarde nog in mijn neus kan voelen en dat ik de rook nog uit de bizarre bouwwerken kan zien opstijgen.

Verbrande aarde achterlaten- dat was het doel van de jarenlange luchtaanvallen door het Russische bezettingsleger. De G.T. Road , de Great Trunk weg uit de 19de eeuw doorsnijdt Afghanistan van Oost naar west. Ze verbindt het vormalige Engelse koloniale rijk met Europa en loopt door tot Istanbul. Tijdens de 10 jarige Sowjet heerschappij in Afghanistan van 1979 tot 1989, vervulde deze weg een sleutelfunctie bij de militaire landoperaties in het oosten van het land. Om te zorgen dat de militaire convooien ongestoord het traject Kabul – Jalalabad – Pakistaanse grens konden afleggen moesten de dorpen langs de weg vernield worden en dus onbewoonbaar. Maar al te vaak waren de Sovjet troepen beschoten of in een hinderlaag terecht gekomen.

Vandaag de dag kan je deze ruïnes en voormalige dorpen nog steeds niet zonder risico betreden. Dertien jaar na de aftocht van de bezettingstroepen liggen duizenden Sovjet landmijnen en blindgangerswachten onder de stenen en onder het zand op een slachtoffer. “The war is not over when the shooting stops” is een gruwelijke ware uitspraak. Zogenaamd moderne oorlogen zijn echt nog lang niet voorbij als het schieten is opgehouden.

Er doemen plotseling tenten op wat verder van de wegkanten af. Bij nadere beschouwing  blijkt dat het geen echte tenten zijn maar honderden blauwe hutjes van plastic met het opschrift “UNHCR”. Een vluchtelingenkamp voor zogenaamde IDP _international displaced persons_ zoals de UN vluchtelingen binnen de grenzen van hun eigen land betitelt. Tussen de tenten heerst een grote menselijke bedrijvigheid. Ik verzoek onze chauffeur om even te stoppen. Ik ben de Pick-up nog niet uitgestapt of kinderen komen op ons afgerend. Barrevoets en in voddige hemdjes en broeken van veel te dunne stof voor in de winter. Er staan nu 30 à 40 van deze erbarmelijk uitziende wezentjes om ons heen geschaard. In elk ander derde- wereld-land zou je nu bedelende handen en smekende blikken verwachten. Niet in Afghanistan.

Door de vervuilde, smalle gezichten straalt me evengoed een lach tegemoet die aanvankelijk onwerkelijk en ongepast lijkt. Armoede is niet overal in de wereld een dwingende voorwaarde voor asociaal en crimineel gedrag. Mij schiet een boek van de Franse schrijver Dominique Lapierre te binnen. In “Stad der vreugde” beschrijft hij zijn verblijf in de armste en dichtst bevolkte wijk van Calcutta. “In deze hel “ aldus Lapierrre, “heb ik meer liefde , meer belangstelling en uiteindelijk meer geluk gevonden dan in de hoger ontwikkelde omgeving van de rijkere steden in het oosten”

Armoede, honger en ellende hebben van deze Afghaanse vluchtelingen-kinderen nog geen bedelaars en dieven gemaakt. Ze zijn eenvoudigweg blij met het bezoek van een Farangi, een vreemde uit het buitenland in hun thuis. Ven vol trots tonen ze ons een fiets, rijp voor de schroot. Met z’n drieën gaan ze op het krakende frame zitten en rijden onder luid applaus van hun speelkameraden om mij heen. Dan scharen zich een paar volwassenen bij ons. De mannen zien er gewoon uit. Je ziet meteen hoe arm ze zijn. Hun Schalwar kamiz, het knielange hemd met de wijde pofbroek eronder, is versleten en vuil. Je kunt de dunne benen er armen eronder vermoeden. Uit de knokige uitgemergelde gezichten klinkt een open vriendelijk “Salam aleikum”.  Ze nodigen ons uit voor thee. Ik vraag Alem, mijn begeleider of we de uitnodiging van deze arme lieden wel aan kunnen nemen. We gaan bij hun zitten, drinken thee en luisteren.

Ze zijn boeren uit het noorden. Ze weten niet precies met hoevelen ze zijn. Ze schatten ongeveer tweeduizend gezinnen. Typisch Afghaans: niet het aantal bewoners maar het aantal gezinnen is bepalend voor een dorp. Anderhalf jaar geleden hebben ze hun dorp verlaten – niet vanwege de |Taliban, die heeft zich in hun omgeving maar zelden laten zien.  En als de Taliban dan een keertje opdook dan hadden de Malik (Afghaanse burgemeester) en de Mullah (de door de dorpelingen gekozen islamleraar) de dingen reeds geregeld. En de Arabieren, zoals ze de Al Qaida noemen hebben ze 10 jaar geleden in de bergen voor het laatst gezien tijdens de Jihad (heilige oorlog) tegen de “Shurawi” de goddeloze communistische Sovjets. Ze zijn niet door de Arabieren maar dor de honger verdreven.

Drie jaar viel er geen regen de velden waren uitgedroogd, de oogsten bleven uit. Om niet te verhongeren moesten ze huis en haard verlaten Ze wilden vluchten naar Pakistan. Maar de grens was gesloten. Sindsdien hebben ze het steeds weer opnieuw geprobeerd, vergeefs. De grensovergangen zijn nog altijd gesloten. Sinds de oorlog van de Amerikanen, zoals ze de strijd van het Anti terreur pakt tegen Al Qaida en de Taliban noemen, versperren de Pakistaanse troepen ook de moeilijke en gevaarlijke vluchtwegen door de bergen. Drie keer per week komt er een tankwagen in het dorp met drinkwater. Water is schaarstegoed in deze steenwoestijn. Regelmatig krijgen ze van de VN bonen, brood, spijsolie , thee , suiker en kerosine voor hun kooktoestelletjes. Ze hoeven niet te verhongeren. De Saudi’s hebben een jaar geleden een moskee en een Madrassa (koranschool voor jongens) gebouwd in het kamp. De Mullah wordt door de Saudi’s betaald en geeft uitsluitend les in de leer van de Koran. Voor meisjes is er geen school. In hun dorpen in het noorden waren ook maar weinig meisjes in de gelegenheid naar school te gaan.

Als iemand ziek wordt, moet die naar het ziekenhuis in Jalalabad worden gebracht. Dat kost geld en Afghanis (de Afghaanse munt) of Pakistaanse Rupi bezitten ze nauwelijks. Betaald werk is er natuurlijk niet in het kamp. Dus verkopen ze op de markten van de dorpen in de omgeving hun tapijten, de sieraden van de vrouwen. Heel af en toe komt er een arts in het kamp. Ook die moet betaald worden. Medicijnen zijn alleen te koop  in Jalalabad. Ze zijn slecht en duur. Je kunt ze vinden op de bazars. In Pakistan – dat weten ze- is er in de vluchtelingenkampen gratis gezondheidszorg en zijn er goede medicijnen van de buitenlandse hulporganisaties.

De winter, is hier in het laag gelegen Nangahar zachter dan in hun echte thuis in het noorden Maar vanwege de koude niet onverwarmde tenten hebben nu veel vrouwen en kinderen longinfecties en bevriezingsverschijnselen. God zij dank ligt er in de omgeving geen sneeuw, want geen van de kleine kinderen om ons heen draagt schoenen of winterkleding. Ook de mannenvoeten zijn hooguit in plastic sandalen gestoken.Ik zou nog uren kunnen luisteren naar de mensen die hier zonder klagen, zonder boos te worden op God of de wereld hun noodlot beschrijven.

Helaas, de tijd dringt, we moeten verder. Het zou een onvergeeflijke inbreuk zijn op de Afghaanse gastvrijheid om nu een geschenk achter te laten of geld. Malmestia, de gastvrijheid onderscheidt de Afghanen wel op bijzondere wijze van alle andere volkeren in de wereld., Het maakt een wezenlijk onderdeel uit van de normen en waarden van de Paschtuns hier. Hun ongeschreven maar zeer geldende wetten eisen dat gastvrijheid nooit betaald of op andere wijze vergoed mag worden. We stappen in de auto’s. Onze body-guards nodigen me lachend uit om bij hun te komen zitten in de laadruimte. Vragend kijk ik even naar mijn vriend Alem. Hij grijnst even en haalt zijn schouders op. Ik trek mijn gewatteerde Anorak dicht en trek de Pakoll over mijn oren en spring over op het achter gedeelte van de auto. Jannanis is een vriend uit vroeger dagen, een hele veilige chauffeur. Ondanks of misschien ook dankzij de vele inslaggaten rijdt hij loeihard, alsof we op de vlucht zijn.

Het landschap wordt groene Shehsambomen sieren de kant van de weg zoals bij ons de populieren. Op de velden zijn vrouwen aan het werk. Ze dragen natuurlijk de hoofdsluier en keren ons de rug toe zodra  ons voertuig nadert. De burka of Tschadrie zoals dit kledingstuk genoemd bedekt de vrouwen van af de scheiding op het hoofd tot en met de voetzolen. Het is voor geëmancipeerde vrouwen in de zogenaamde beschaafde wereld juist het toonbeeld van onderdrukking van de vrouw.  In Afghanistan zien niet alle vrouwen dit zo. Natuurlijk was de  gesanctioneerde dwang onder het Taliban regime om de Burka te dragen voor veel vrouwen, vooral de zelfstandige en zelfbewuste stadsvrouwen een grove belediging van hun vrijheid en waardigheid, en zonder meer een fundamentele overtreding tegen  de menselijke waardigheid.

Het verbod van staatswege op het dragen van de Burka gold in Afghanistan sinds de jaren 20 en werd sinds de vijftiger jaren totdat de Taliban zijn intrede deed in de grote steden nageleefd.  Nu is Afghanistan is een land met overwegend dorpen. Meer dan 80 % van de bevolking bestaat uit boeren en is analfabeet. Hun manier van denken en hun maatschappelijke verkeer zijn middeleeuws in goede en kwade zin. In de dorpen, vooral in provincies die beheerst worden door de Paschtunen vormde de Tschadri sinds eeuwen een onderdeel van de zeden en gebruiken. Het is dus een cultuur om de vrouw te beschermen tegen de blikken van vreemde mannen om zo hun eer te bewaren en niet een dracht die door de religie werd voorgeschreven.

De maatschappelijke druk om de Tschadri in het openbaar te dragen, wordt binnen de families vooral uitgeoefend door de moeders en grootmoeders en niet zozeer van de vaders en grootvaders. Toen eind jaren 70 onder een socialistisch- communistisch regime Taraki, leden van de regerende Parchampartij, de dorpem binnenstroomden om de vrouwen met zachte socialistische verlichte dwang van de tschadri te bevrijden. Ze werden ze niet zelden met stenen belaagd en honend en scheldend door de vrouwen uit het dorp verjaagd.

Op mijn vraag over hoe vaak ze de Tschadri zou dragen, antwoordde een Paschtun vrouw uit  een dorp in de provincie Loghar mij:”twee of drie keer in het jaar, eigenlijk alleen als we naar de stad zouden gaan. In  ons dorp kent iedereen elkaar daar dragen wij vrouwen natuurlijk geen Tschadri. “  Als we toch vergelijkingen makel die mank gaan: de Burka doet me denken aan mijn grootmoeder en haar kledingsrituelen. Zij verliet nooit, ‘s zomers niet, zonder hoofddoek en jas het huis. Dat hoorde gewoon zo in de jaren 50 voor een fatsoenlijke vrouw in Noord-Beieren. Mijn grootvader bemoeide zich daar niet mee, dat was haar zaak. Hij verheugde hij zich altijd over het dikke zwarte haar van mijn grootmoeder dat ook nog pikzwart was toen zij al behoorlijk oud was.

Het verkeer wordt nu wat drukker. Zwaar geladen vrachtwagens, bijna allemaal van het merk Mercedes en stuur aan de linkerkant, rijden ons tegemoet. Jalalabad is niet ver meer. In Afghanistan wordt rechts gereden een wat duidelijk bewijst dat Afghanistan nooit een Engelse kolonie was zoals buurman Pakistan. Daar rijden voornamelijk Britse vrachtauto’s met het stuur  aan de rechterkant. Er prijken fantastische schilderingen  de carrosserie van de vrachtauto’s en bussen: Bloemen, tijgers adelaars, berglandschappen, portretten van mannen en vrouwen. Carrosserieschilder is een beroep met hoog aanzien, het verdient goed. En steeds voel ik mij teruggeworpen in het Duitsland van 40 jaar geleden.

We halen reisbussen in en kleine vrachtwagens uit de jaren ‘50 en ‘60 met opschriften als : Meiers Komfortreisen – Stuttgart  “Heinzmann Wäscherei- die Sauberemacher aus Celle”. Destijds werden ze als gebruikte voertuigen naar Afghanistan gereden, steeds weer opnieuw opgeverfd en gerepareerd en nu rijden ze nog.

Zonder zichtbare reden houdt Jannan plotseling stil. De mannen springen van de wagen en Alem en Jannan stappen ook uit. Ze schikken op de weide naast de weg hun warme wollen Patou’s, een soort cape zo naast elkaar dat er een klein tapijtje ontstaat. Dan leggen ze hun machinepistolen terzijde en spreken hun middaggebed. “Allahu Akbar- God is groot”. Jannan, de oudste van hen, neemt met zijn mooie diepe stem de rol van voorbidder op zich. In elk van de 5 gebeden wordt de eerste Sura uit de koran meer dan een keer uitgesproken. Deze Sura, die vaak vergeleken wordt met het Onze Vader van de christenen bevat maar een verzoek: Leid ons op de juiste weg.   Het 5 maal dagelijks bidden is voor hen vanzelfsprekender dan voor menigeen bij ons het tandenpoetsen. Ik blijf een stukje uit de buurt staan en bid het mee.

Het is een archaïsch, haast potsierlijk gezicht,  doet wat wonderlijk aan, als deze woeste krijgers die zonder enige schmink of verkleedkleren in elke Hollywood serie voor boze schurk zouden kunnen doorgaan, onverwachts veranderen in diepvrome wezens die zich voor God op de knieën werpen. Ik zie dappere strijders die zich nooit, zelfs niet aan een superieure vijand zouden overgeven, maar wel onderwerpen ze zich lichamelijk aan een onzichtbare God. Afghanen, álle Afghanen die ik ken zijn zeer gelovige moslims.

We passeren het bordje van Jalalbad. Al na een paar meter worden we met luide muziek verwelkomd. Gesluierde vrouwen, de meeste echter zonder mannelijke begeleiders zijn aan het afdingen met de bazari’s (handelaren) Jongens rennen achter een stukje leer aan, dat ooit een voetbal geweest moet zijn. Overal op de houten wanden van de bazarkraampjes en op de windschermen van de driewieler Riksja’s zijn levensgrote  religieuze afbeeldingen van Abdel Haq en Ahmad Sha Massoud geplakt.  De Paschtun leider  Haq en de Tadschieken generaal  Massoud zijn een paar weken geleden door de Al Qaida en de Taliban vermoord. In de jihad tegen de Sowjets werden ze als helden vereerd. Ze hebben tot aan hun dood tegen de Taliban gestreden en golden in grote delen van het land als waarborgers voor een grote toekomst. Muziek, vrouwen zonder mannelijke begeleiders, en de openlijke verering van Abdul Haq en Sha Massoud zijn het levende bewijs voor de verdwijning van de Taliban uit Jalalabad.

Het provinciale ziekenhuis van de universiteit, vroeger een opleidingscentrum voor studenten (mannen en vrouwen) geneeskunde bevindt zich technisch in een erbarmelijke staat: De gebroken ruiten, ontbrekende deuren, achter de spijlen van de hopen vuil waaronder ook bedden en medische apparaten. Bij de ingang van de kliniek staan honderden mensen, vooral vrouwen en meisjes te wachten om naar binnen te mogen.

Ik heb niet direct tijd om te stoppen en met de baas van dit ziekenhuis te spreken en een preciezer beeld te krijgen van wat ooit een model ziekenhuis was maar ik neem me vast voor dat spoedig in te halen. Na een paar minuten bereiken we ons eigenlijke doel. Metershoge lemen muren omgeven het reusachtige bouwwerk. Bij een toegangspoort staat een zwaarbewapende Paschtun op ons te wachten. Alem roept hem door het autoraampje afgemeten een paar woorden toe en meteen openen de mannen het zware metalen hek. Aan het einde van een 100 m lange stenen oprit naar een burchtachtige vesting staat met gespreide armen een lange slanke man vam midden veertig. Na meer dan 12 jaar herken ik hem meteen: de Venetiaanse haakneus, de ondertussen grijs geworden elegant geschoren bakkebaarden en de pakoll scheef op zijn smalle kop. Het is– Commandant Zamon Gamsharikh, mijn beste vriend uitt bange en mooie gemeenschappelijke dagen in het Afghanistan van de jaren ‘80.

Hoe alles begon

Vaak neem je in je leven beslissingen waarvan je achteraf niet meer echt wet wat je daartoe gebracht heeft. Toen ik met mijn vrouw Annette in het voorjaar van 1987 na vele lange nachtelijke gesprekken tot het besluit kwam om mijn baan als arts bij het Duitse leger voor een paar jaar op te zeggen en met de hele familie naar Peshwar in Pakistan te verhuizen om daar de grootste Duitse artsen hulporganisatie te gaan leiden, was het ons allebei duidelijk dat deze beslissing voor de hele familie. We waren  toen waren we met zijn zessen, het zou niet zonder risico’s zijn.

Ik gaf een beroep met zekerheid  op. Ik werkte daar met veel plezier en verdiende een prima salaris. We konden er met ons gezin met vier kleine kinderen goed rondkomen. Nu trokken we naar een land dat tot de armste van de wereld gerekend werd, waar hitte en vuil, tropische ziekten, zeer gebrekkige hygiëne en een allerbelabberdste medische zorg oorzaken waren voor een buitengewoon lage levensverwachting van de inwoners.  En we kozen voor een stad die toentertijd tot de gevaarlijkste steden in de wereld behoorde. Gemiddeld ontploften er Iedere dag– wisten we uit de media- 2 bommen. Aanslagen en aanvallen behoorden in het grensgebied met Afghanistan tot de orde van de dag. De grensstad aan de voet van de Khyber pas was het bolwerk van het Afghaans verzet tegen de Sovjet bezettingstroepen in Afghanistan.

Onze ouders en grootouders, broers en zussen en alle vaklieden die wij in ons besluit mee op sleeptouw namen  rieden ons dringen om van ons voornemen af te zien vanwege de enorme risico’s. Ik hield mezelf voor dat ik en mijn gezin voor goed had voorbereid. Het was immers niet mijn eerste baan als arts in een ontwikkelingsland en het was ook niet het eerste verblijf in het buitenland voor ons gezin. Begin jaren tachtig woonden we met drie zonen een jaar in Canada Onze jongens hadden goede herinneringen aan de prairie en de meren van Manitoba, de indianenfeesten met kampvuren en stammendansen, kanotochten op de wilde rivieren en de eerste contacten met anderstalige leeftijdsgenoten in op de kleuterschool. Ze wilden graag weer naar het buitenland En toen de jongens foto’s uit Pakistan zagen met de kameelkaravanen, de woestijnen en de mannen met tulbanden. Toen was hun beslissing snel genomen.

Tijdens mijn studie medicijnen had ik in 1975 een aantal weken stage  gelopen in een christelijk veldhospitaal in Tanzania. Ik werd helemaal aangestoken door het land en de bewoners en met de ontdekking dat je door grote lichamelijke en geestelijke inzet en met weinig technische middelen en weinig geld heel veel mensen kunt helpen. Die wereld van armoede en ellende heeft me nooit meer losgelaten. Zes jaar later had ik mijn studie met succes afgesloten. Ik besloot als arts in het leger te gaan werken, hoorde ik voor het eerst van het comité van “artsen voor de derde wereld” Een Jezuïetenpater had deze organisatie net gesticht en zocht artsen die in hun vakantie als vrijwilliger wilden werken in de sloppen van Calcutta.  Een paar maanden later zat ik op een goedkope vlucht van de Birmese Airlines op weg naar de wereldhoofdstad van de armoede en ellende. De zes weken die daarop volgden hebben mijn verdere leven bepaald. Zonder de Calcutta-ervaringen had ik me zeker nooit in Afghanistan gewaagd en ik zou er ook niet tegen gekund hebben.

Mijn “leerjaar” bij moeder Theresa. Ohh…. Calcutta, alleen de naam al roept beelden op  van honger, ziekte, ellende en dood. Calcutta heeft de twijfelachtige reputatie de stad te zijn met ‘s werelds slechtste imago. De stad die aan het begin van de 20ste eeuw nog gold als de modernste stad van India is vervallen tot de grootste sloppenwijk van het hele Indische continent. Ooit door de Britten gepland en gebouwd voor 1 miljoen inwoners, barst de nachtmerrie van India nu overal uit haar voegen. Van ongeveer 2,5 miljoen inwoners in 1947, toen het land onafhankelijk werd, is de bevolking toegenomen tot meer dan dertien miljoen mensen. Calcutta behoort tot de 5 meest vervuilde steden ter wereld met de ergste luchtvervuiling . Een niet-roker ademt in Calcutta dagelijks gifstoffen in gelijk aan die van plus minus 25 sigaretten.

Het moordende  klimaat, dat vooral in de zomer buitengewoon broeierig is, gecombineerd met een lucht verzadigd van uitlaatgassen, heeft er voor gezorgd dat haast de helft van de burgers lijdt aan bronchitis, open tbc en andere luchtwegaandoeningen. Behalve de slechte lucht is er ook nog het drinkwater dat veel te veel lood bevat door leidingen die nog uit de 19de eeuw stammen. Toch is nog geen dertig procent van de bevolking aangesloten op dit openbare net. Waterleiding en riolering heb je alleen in het centrum van de stad. Vandaar dat ieder jaar in de moesson tijd in juli en augustus  – ook de tijd van mijn verblijf aldaar—de straten overspoeld worden met water dat vermengd is met urine en menselijke uitwerpselen.  Over de haast dagelijkse stroomstoringen windt al niemand zich meer op. Man dat zijn niet de toeristen. Die zijn er namelijk niet in deze stad. “Man” dat waren in 1981 twee Duitse artsen die voor het comité “artsen voor de derde wereld” hun vakantie doorbrachten met werken  in een weeshuis dat geleid wordt door door de zusters van de orde van Sisters of Charity in Howrah, de krottenwijk van Calcutta.

Ons onderkomen was spartaans. Het hoorde bij de filosofie van dit artsencomité  om de Duitse artsen  heel dicht bij de patiënten en onder de zelfde levensomstandigheden als die van de medewerkers uit het land zelf. Geen drinkwater in huis, dagenlang zonder stromend water om je te wassen, regelmatige stroomuitval geen airco, harde houten bedden zonder matrassen, eenvoudig eten. Samen met onze Indische medewerkers verzorgden we in bamboe-noodhospitaal dagelijks 500 patiënten. Onze medische uitrusting bestond uit een stethoscoop een oorspiegel, een bloeddrukmeter, een mondspatel een microscoop en ongeveer 100 basismedicijnen.

Twee derde van onze patiënten waren mensen met verkeerd, slecht of ondervoede zuigelingen en peuters. Bijna allemaal leden ze aan etterige huidaandoeningen en wormbesmettingen; niet zelden kropen de wormen gewoon uit de mond en neus van de kinderen. Huidziekten zoals mazelen en waterpokken die bij blanken relatief eenvoudig zijn vast te stellen, waren voor ons als beginnelingen op de donkere huid van de Bengalen in het begin een probleem. Het bleef later trouwens ook moeilijk. Klassieke tropenziekten zoals malaria. Lepra, dysenterie en elefantiasis kenden we alleen uit de boeken maar in Calcutta  kwamen deze ziekten ons dagelijks onder ogen.

Een van de grootste problemen van ons veldhospitaal was het grote aantal gevallen van tuberculose en polio.Van de circa 20 miljoen tbc gevallen wereldwijd was 10 miljoen daarvan in India te vinden. De oorzaken waren toe te schrijven aan de uiterst belabberde hygiëne en het onvermogen van de staat om een deugdelijk landelijke inentingsprogramma door te voeren. Meer dan de helft van alle sterfgevallen in India betrof kinderen jonger dan 5 jaar als gevolg van ondervoeding en infecties.  Het doorsnee Indisch gezin van 7 personen van een Rikshah rijder bijvoorbeeld moest in de sloppenwijken, als de vader tenminste werk werk had met,  zien rond te komen met, omgerekend 1,60 €. De echtgenote had binnen het gezin zoals in alle ontwikkelingslanden de zwaarste last te dragen. Naast het huishouden moest ze ook nog bijverdienen met hakken van stenen in de wegenbouw of het verzamelen van koeienmest voor brandstof om het overleven van het gezin veilig te stellen.

Wij, Duitse artsen, hadden niet alleen te kampen met moeilijkheden bij het diagnosticeren maar ons werk was ook lastig door de talloze talen zoals Hindi, Bengali, Nepalees en talloze dialecten, en de culturele eigenaardigheden. Het maakte mij en mijn collega’s vooral in het begin wel eens radeloos. We moesten blind vertrouwen op onze  Indiase uitsluitend vrouwelijke medewerkers. Ze spraken allemaal Engels, maar dan wel |Indisch Engels dat voor ons in het begin wel heel onwennig was en waardoor we toch vaak nog weer onze toevlucht moesten nemen tot een andere tolk die de ziektegeschiedenis voor ons kon vertalen. Al het heen en weer vertalen vrat in het begin heel veel tijd en vergde veel van onze zenuwen.

Naast de zuiver behandelen met medicijnen vanuit ons basiswinkeltje (koffertje) van slechts 100 medicijnen (in Duitsland beschikken we over 40 000 verschillende medicijnen) voerden we kleine chirurgische ingrepen uit omdat de openbare ziekenhuizen in Calcutta hopeloos overbezet waren. Het stadsziekenhuis in Howrah bijvoorbeeld verwerkte dagelijks ongeveer 1000 patiënten, maar er stonden meer dan 5000 in de rij te wachten. De politie moest de ingang van de kliniek bewaken om te zorgen dat het ziekenhuis niet bestormd zou worden.  De hygiënische omstandigheden herinnerden aan die van de veldhospitalen in het midden van de 19de eeuw.

In vrije weekenden werkten we samen in het sterfhuis van moeder Theresa in Kaligat.  Dit sterfhuis had Theresa meer dan 40 jaar geleden, heel toepasselijk pal naast de tempel van de godin Kali, aan wie de stad haar naam ontleent. Kali is de schutspatroon van de stad Calcutta. Brahmanen, de hoge priesters van de godin Kali, hadden toentertijd heftig tegen deze “verontreiniging” van hun heiligdom geprotesteerd bij de gouverneur van de provincie. Deze gouverneur had met salomonswijsheid had gereageerd en beslist: “Als jullie, Brahmanen  bereid bent het werk van moeder Theresa over te nemen zal ik deze vrouw nog dezelfde dag het land uitwijzen: Therasa kon blijven.

Elke morgen brachten de nonnen op handkarren uitgemergelde, met etter overdekte wezens het sterfhuis binnen. We konden deze gestalten vaak niet eens meer als menselijke wezens herkennen. De zusters ontdeden deze mensen liefdevol van hun lompen wasten voorzichtig  het vuil en de etter van hun lijf en voerden hen als kleine kinderen. Ze gingen naast hun zitten op de houten britsen, hielden de hand vast van de stervenden en spraken met hen zonder de goedkope woorden van troost die ik in onze eigen ziekenhuizen al zo vaak heb aangehoord. De meesten van hen stierven nog diezelfde dag. Bijna allemaal leken ze gelukkig te sterven. Voor de eerste keer in hun leven gelukkig.

Onze medische kunsten om mensen te laten overleven werden zwaar op de proef gesteld. Onze resultaten werden ernstig beperkt door door ondervoeding, falende afweer en de ernst van de ziekten in Kaligut. Ondanks onze goede medische opleiding en het gebruik van moderne medicijnen stierven er mensen onder onze handen die we in Duitsland hadden kunnen redden. Dat knaagde aan ons Europees zelfbewustzijn en onze motivatie als arts. Dan zagen we de opofferende moed van de Indiase zusters naast ons. Deze jonge vrouwen die vaak uit zogenaamde goede families kwamen en een uitstekende opleiding hadden genoten, met hun diepe geloof in te midden van alle ellende, hun goede zorgen en vooral hun lach en hun vrolijkheid bij het wassen en het voeden van de ten dode opgeschreven en hebben me destijds meer dan eens tamelijk radeloos gemaakt.

Wij zijn universitair geschoold, opgegroeid en opgevoed in een cultuur waarin alles steeds draait om de economie, kostenbesparing, nut en uiterlijk vertoon. Onze manier van denken en doen wordt daardoor voortdurend en nadrukkelijk door bepaald. Het viel me zwaar de zin in te zien van deze zinloosheid; want werk van deze zusters is inefficiënt en onprofessioneel. Deze jonge vrouwen hadden geen echte medische opleiding, geen van hen was medisch geschoold of zelfs maar opgeleid als sociaal werker.

Op een dag snapte ik het opeens. Het was zondag. Met Willi, mijn collega uit Berlijn bezoek ik de heilige mis in de kapel van het moederhuis van de zusters. We zijn de enige buitenlandse bezoekers van deze kerkdienst. En daarom worden we na de mis door moeder Theresa uitgenodigd voor het ontbijt. “ Would you like to have breakfast with us? Please come in”. Daar staat een nietig klein persoontje voor ons, de rug gekromd naar voren alsof ze een zware  last van 50 kilo droeg op haar schouders. Ze wenkt ons  haar kamer binnen. Ware het niet dat er een afbeelding van de paus op haar schrijftafeltje stond en een Madonnabeeldje op een klein kastje, dan zou je als bezoeker denken dat je in een typisch Indiase schrijfkamer van een gemiddelde bestuursambtenaar stond. Een piepklein bureautje, vol papieren, maar wel geordend, tientallen versleten Leitz-ordners in een open kast, drie eenvoudige houten stoelen, een ronde bamboetafel met daarop een vaas met veldbloemen. Aan de muur hangt een oeroud zwart telefoontoestel met draaischijf; de enig zichtbare concessie aan de moderne techniek,.

Vanuit dit bescheiden kamertje- zelfs het woord bureau lijkt hier niet passend- leidt een van de hele Groten van de twintigste eeuw dus een wereldonderneming met tienduizenden werknemers in meer dan dertig landen. In deze kamer heeft zij al gesproken met heel veel zogenaamde toppolitici uit verschillende landen, met grootheden uit de wereld van de economie en wetenschap. En vandaag nodigt ze eenvoudig twee Duitse artsen uit voor het ontbijt! Het voelt voor mij tamelijk ongemakkelijk om tegenover deze persoonlijkheid plaats te nemen en beslag te leggen op haar tijd.

Na het eerste kopje thee wil ik eigenlijk meteen afscheid te nemen. Maar mijn gevoel van onbehagen maakt al na een paar minuten plaats voor de fascinatie.  Er gaat van “Moeder” zoals ze door haar medezusters wordt genoemd  een weldadige, haast verdovende rust en gelatenheid uit. Ik krijg het gevoel dat we elkaar al jaren kennen. Ze praat met mij alsof ik een oude bekende ben. Ze informeert naar ons werk en ons gevoel. Haar vragen wekken nooit de indruk van oppervlakkige smalltalk. In tegendeel; moeder Theresa lijkt de meest ondenkbare gesprekspartner te zijn voor oppervlakkige gesprekken. Ik kan mij niet herinneren, ooit eerder een gesprek te hebben gevoerd met een onbekende dat  zo’n vertrouwd en eerlijk gevoel gaf.

Willi, mijn collega stelt de vraag die ik niet durf te stellen:  “Moeder, waarom doet U dat allemaal? De mensen, die u en de zusters elke morgen van de vuilstortplaats van Calcutta naar Kalligat brengen, die u daar wast, kleedt en te eten geeft, ze sterven toch sowieso, meestal nog op dezelfde dag!”  Theresa houdt haar hoofd een beetje schuin, glimlacht en zegt: “Ik heb als klein kind bij het godsdienstonderwijs geleerd dat ieder mens een kind is geschapen naar het voorbeeld van goden een evenbeeld is van God. Deze onschuldige armen in de goot en onder de bruggen van Calcutta zijn ook allemaal kinderen van God. Ze lijken echter niet op hem. Daarom wassen, kleden en voeden we hen. Daarna lijken ze wel op Hem en sterven – als God het wil – als Kinderen en evenbeeld van God.

Bij het afscheid schenkt Teresa ons een klein beeldje met een Mariagebed: “ Maria , moeder van Jezus, geef me uw hart zo vol van liefde en nederigheid zodat ik in staat zal zijn om Jezus te dienen in de smartelijke hoedanigheid van de armsten der armen.” Op de achterkant van het beeldje schrijft Teresa een persoonlijke opdracht voor mij: “God bless you, Reinhard”.  Ik draag dat beeldje altijd bij me. Het heeft mij al op al mijn uitzendingen vergezeld; in Bangladesh, Pakistan, Roewanda, Oost Timor en ook tijdens de oorlogsjaren in Afghanistan. Tot op heden is deze zegenwens van Teresa in vervulling gegaan.

Vijftien jaren later zag ik Theresa weer, voor de laatste keer. Op de intensive care van een kleine kliniek in de onmiddellijke nabijheid van het Moederhuis  ligt ze op sterven- zoals de Indiase kranten schrijven.  Theresa , 82 jaar intussen, lijdt aan chronische malaria en een zware longontsteking. Koortsrillingen kwellen haar kleine lichaam. Hoge politici, ambassadeurs uit vele landen en een tiental journalisten staan tamelijk hulpeloos in de rij voor de ziekenkamer. Theresa is niet in staat om met haar bezoekers te praten. Op een klein schrijftafeltje krabbelt ze daarom de woorden: “Dank u wel voor uw bezoek. Laat uw geschenken achter bij mijn medezusters, en bid voor mij in de kapel hiernaast.”

Gehoorzaam als een kleine schooljongen begeven de hoogwaardigheidsbekleders zich naar de nebijgelegen kerk maar eerst geven zij de geschenken af bij de Zusters. Christenen, Moslims, Hindi en ook zelfs ettelijke atheïsten knielen en staan minutenlang in de ze katolieke kapel en bidden. Zelfs op haar sterfbed, bedenk ik, heeft deze vrouw een enorm gezag; ze heeft de macht om al deze machtige mannen te dwingen tot een gebed. Dit gezamenlijke gebed van de moslims en christenen toont haar werking: Moeder Theresa wordt een paar dagen later uit het ziekenhuis ontslagen. Niet alleen de indiase kranten hebben het over het wonder van Calcutta als ze deze gebeurtenis beschrijven. Theresa stert pas een paar jaar later.

Het geval Erös en de vuurdoop in oorlogsgebied.

We schrijven 1986. Ik heb 5 weken vakantie en vlieg met de prijsvechter PIA – de Pakistaanse International Airlines – “Houtklasse” naar Peschawar, om van daaruit met ondersteuning van de organisatie “Deutsches Afghanistan Komitee” (DAK) in Afghanistan te werken.Sinds 1979 woedt hier een gruwelijke oorlog van de Sovjet bezettingstroepen tegen de Afghaanse bevolking. De artsdichtheid in de dorpen ligt in die jaren  in de buurt van de 1: 240.000. De paar artsen die in het land zijn gebleven hebben doorgaans een kwart miljoen mensen onder hun hoede. Het logische gevolg is de kindersterfte en moedersterfte. Afghanistan heeft hierin een minuswereldrecord !!!

Voor mij is dat voldoende reden om de Afghanen, hoewel ook maar voor korte tijd, met mijn beperkte mogelijkheden te gaan helpen op medisch gebied. Ik wil deze mensen door mijn aanwezigheid laten zien dat er in de vrije wereld mensen zijn die bereid zijn om zich voor hen in te zetten, niet alleen met woorden maar ook in daden en dat ze daarbij de dreigingen en risico’s op de koop toe nemen. Pas sinds een jaar werken er Duitse en Zwitserse artsen voor het DAK “illegalen in oorlogsgebied.” Een visum of zelfs maar een werkvergunning verstrekkende communistische overheden alleen aan journalisten die willen werken in de grote steden die door de Sovjets bezet zijn. De dorpen en kleine steden zijn voor alle buitenlanders – ook voor artsen en andere hulpverleners- taboe want daar huizen de “bandieten” de “Basmachi” zoals de Russen de verzetsstrijders noemen.

Al een paar maanden na  hun intocht in Afghanistan, kerstmis in 1979, hadden de Sovjets Pantserdivisies en Paratroepen de paar kleinere steden veroverd. Ze regeerden daar nu met vaste hand. De kleinere steden en vooral de dorpen  en hun bewoners, boden hevig verzet. Ze ondersteunden de tegenstanders / strijders, de Mudschahedin. (“vissen”) en daarvoor werden ze door de bezetters bestraft. Al aan het begin van hun bezettingsactie hadden de Sovjets de Mudschahedin guerrilla-tactiek doorzien. Ze hadden een diabolische “Counter Strategie” ontwikkeld. De vrijheidsstrijders zoals de Afghaanse strijders uit het verzet destijds in alle westerse landen werden genoemd, vochten tegen de bezettingstroepen als vissen in het water. Dat wil zeggen, de Mudschahedin (de vissen) wisten zich verzekerd van steun van de burgerbevolking in de dorpen (de watertjes).De boerenfamilies stonden als één man achter het militaire verzet.  Welbeschouwd wás de boerenbevolking eigenlijk het verzet. En om nu deze vissen hun water te laten weglopen, moesten de Sovjets de landsbevolking ontdoen van hun basisbehoeften. Met andere woorden ze moesten de dorpelingen dus tot vluchten bewegen en zodoende de haard van het verzet, de dorpen, ontvolken.

Dit plan lukte de Russen in één woord voortreffelijk. In luttele maanden tijd fakkelden hun jachtbommenwerpers en gevechtshelikopters met napalm en fosforbommen duizenden moskeeën af, de basis van het spirituele leven van de diepgelovige moslims. Zonder acht te slaan op de conventies van Genève, bombardeerden ze doelgericht medische centra, en bestookten ze de  kareze, de eeuwenoude onderaardse irrigatiekanalen met mijnen. Daarmee vernietigden ze letterlijk de voedingsbodem van de bevolking de levensaders voor hun velden en weiden. Meer dan 6 miljoen Afghanen moesten huis en haard verlaten om niet te verhongeren. Zes van de slechts 15 miljoen nam de vlucht. Het was de grootste exodus uit de moderne geschiedenis.

Omdat het onmogelijk is om legaal het land binnen te komen om er als arts te werken in een van de dorpen in de grensprovincies  die verstoken zijn van medische zorg, moet ik in het geheim, in de nachtelijke uren en te voet het land binnendringen. De veiligste maar ook moeilijkste weg voert over de 4000 meter hoge bergen van het Spin-Rar gebergte – de Witte bergen, ten noorden van de Pakistaanse grensstad Parachinar. Bepakt en bezakt met een eenvoudig instrumentarium en medicijnen voor ongeveer 4 weken in een speciaal ontworpen lichtmetalen rugzak ga ik via de onzekere weg op pad. Ik word begeleid door een tiental verzetsstrijders. Een van mijn begeleiders spreekt een klein beetje Engels. Hij is een Afghaanse “blote voetenarts” die de omgeving op zijn duimpje kent. Hij moet mij bij mijn werk ondersteunen.

Na twee dagen klimmen bereiken we de grens tussen Afghanistan en Pakistan. Het is de top van de witte bergen die ook in de zomer met sneeuw bedekt is. Ik ben niet gewend aan deze hoogte. De ijle lucht bemoeilijkt mijn ademhaling. Alle banden met mijn vaderland zijn vanaf nu voor weken afgesneden. Wat er ook gebeurt, ik moet mij  verlaten op mijn Afghaanse begeleiders die mij nog vreemd zijn. Toch word ik niet overvallen door een  gevoel van eenzaamheid; deze jonge mannen stralen een zekerheid en betrouwbaarheid uit zoals ik nooit eerder heb gevoeld met vreemden. Voor de zekerheid marcheren we nu ‘s nachts want overdag speuren de Russische jachtvliegtuigen onophoudelijk de grenzen af om de aanvoerwegen van de Mudschahedin bloot te leggen en kapot te maken. En in de ogen van de Russen vallen wij, Duitse artsen, onder het kopje aanvoer van nieuw materiaal.

Het zijn rotsige, smalle steil aflopende paden waarover wij ons aan de noordzijde van de bergketen moeizaam naar beneden bewegen. De heldere sterren boven ons verlichten  onze weg goed. Mijn benen worden zwaar. Mijn 40 kilo zware rugzak duwt mij naar voren. Geluidloos marcheren we urenlang, de blik steeds op de bodem gericht. Geen boom, geen struik, alleen maar rotsen en stenen. Opeens horen we vliegtuiggeronk boven ons. De Afghanen drukken zich strak tegen de bergwand. Ook met de veldkijker kan ik aan de nog donkere hemel niets onderscheiden. De Sovjet opsporingsvliegtuigen beschikken over zogenaamde infrarood- of  warmtecamera’s waarmee ook ’s nachts “warme” objecten van de koude rotsen kunnen worden onderscheiden. We wachten minutenlang onder de overhangende rotswanden die steil en hoog oprijzen en ons beschermen tegen de blikken van de infraroodapparaten. Dan sterft het het lawaai weg in westelijke richting naar Kaboel.

Tegen 5 uur in de ochtend schemert het. Op een kleine open plek blijven de mannen staan. Ze spreiden hun Pakoll, de warme omslagdoek uit en knielen neer naar het westen richting Mekka, en bidden. Het is de eerste keer dat ik deze onwrikbare diepe vroomheid van de Afghanen meemaak. Met een – in positieve zin – kinderlijke vroomheid vallen ze voor God op de knieën en lijken een paar minuten  de aardse wereld om zich heen te vergeten : “Allah is groot.” Ik bevestig: Mohammed is zijn profeet Kom bidden voor heil en zegen. Allah is groot. Er is geen andere God dan Allah. Bidden is beter dan slapen. De herhaald uitgesproken eerste Sura uit de Koran, de Al-Fatiha, beëindigt het ochtendgebed: “Leid ons op de juiste weg”. Deze Sura zal mij in de komende jaren begeleiden en is mijn lievelings schietgebed geworden; misschien wel daarom omdat het zo lijkt op de Beierse afscheidsgroet “Moge God je behoeden”.

Als het licht is geworden, bereiken we het eerste dorp: Markihel. Om precies te zijn het wàs ooit een dorp, de meeste boerenhoeven zijn nu vervallen en vernield. Fundamenten van wel een meter dik steken de lucht in te midden van mispelbomen. Het zijn zware massieve muren van leem, versterkt met kopgrote stenen  Tegen de bommen van de Sovjet vliegtuigen waren ze toch niet bestand. In een van de weinige gebouwen die nog overeind staan worden we met open armen ontvangen door Malik Mansur. Hij is de burgemeester van het dorp en nodigt ons uit voor de thee. Hij was op de hoogte van onze komst. Zo zal ik het later bij al mijn reizen door het land meemaken: Zelfs in de meest afgelegen dorpjes waren de bewoners op de hoogte van onze komst. Tot op de dag van vandaag is het mij een raadsel hoe berichten zo snel getransporteerd kunnen worden in een land zonder telefoon en moderne communicatiemiddelen.

Het ontbijt in ’t huis van de Mansur bestaat uit Tore Tschai, een zwarte thee met rijkelijk suiker en vers gebakken nog hete nan, het typisch Afghaanse platte brood. Dit heerlijke smakende brood wordt gebakken in een soort kuil in de aarde, een “Tandur”.  Een Tandur is een klokvormige koepel van klei die van boven open is en door een vuur van binnen wordt verhit. Als het vuur is uitgebrand en alleen nog gloeit op de bodem wordt er een plak deeg tegen de wand van de koepel geplakt. Door de vochtigheid blijft het deeg daar hangen totdat het brood voldoende doorbakken is. Dan valt het brood van de wand en moet snel uit de gloeiende as genomen worden.

Malik Mansur vertelt ons met een bijzonder gemengde gevoelens van verdriet en trots over zijn dorp. Daarbij spreekt hij steeds over het verleden “We hadden meer dan driehonderd appel en muilpeerbomen. Honderd jongens bezochten de school van de Mullah. Twee keer per maand kwam er een dokter uit de stad bij ons.” Van Alem, mijn tolk, hoor ik later dat dit verleden pas een paar maanden geleden is. In het voorjaar hadden de vliegtuigen Markihel gebombardeerd, de bomen geknakt, de moskee waarin ook de school gehouden werd is vernietigd en de arts verdreven.

In huize Mansur staat mij een piepklein raamloos kamertje ter beschikking om te dienen als artsen-spreekkamer: een schone lemen vloer, een eenvoudige tafel zonder stoelen. Aan het plafond schommelt weliswaar een kaal peertje, maar elektrisch licht is er al lang niet meer. Het dieselaggregaat heeft de aanval niet overleefd. Voor een nieuw apparaat is geen geld. We pakken onze medicijnen en instrumenten uit want voor het huis staan de eerste patiënten al te wachten. Iets meer dan 10 vrouwen en kinderen en een paar mannen zitten op de stoffige grond. Een 12-jarig meisje is mijn eerste patiënt: ze is een halfwees- haar moeder is een jaar geleden, in barensnood overleden – en dit meisje moet sindsdien zorgen voor haar vier jongere broertjes en zusjes. Zorg en verantwoordelijkheid. Haar vader vecht als strijder bij de Mudschahedin in de oorlog en is al vele weken niet thuis geweest. Haar oom is nu als plaatsvervangend hoofd van de familie verantwoordelijk voor de kinderen. Op zachte toon, maar wel zelfbewust, vertelt het meisje aan mijn tolk haar klachten: Ze is doorlopend moe, ze heeft nauwelijks nog voldoende kracht om haar eenjarig zusje te dragen. ‘s Nachts droomt ze over vliegtuigen boven het dorp en met regelmaat wordt ze wakker badend in het zweet. Ze heeft hoofdpijn en moet vaak huilen.

Dit soort verhalen  wordt mijn “dagelijks brood”. De formele diagnoses zijn betrekkelijk simpel en bijna steeds hetzelfde: lichamelijke overbelasting, verkeerde voeding en ondervoeding., psychosomatische uitputting, traumatisering door verlieservaringen of door afwezigheid van de vader, de moeder of broer of zus en door de verschrikking van de bombardementen. De basisbehandeling voor deze ziektes zou ook heel eenvoudig zijn: stoppen met oorlog voeren, herenigen van de gezinnen, wederopbouw van de huizen, dorpen en akkers, regelmatige schoolgang voor de kinderen, voldoende voeding. Maar deze behandeling ligt niet binnen het bereik van de dokter, het is een zaak van politiek en politici. Zíj houden deze ziektes in leven, zij zijn de ziekte. Ook al kan ik dit meisje nu nauwelijks meteen helpen, ik neem me wel voor om zodra ik weer in Duitsland terug ben  “de ziekte van Afghanistan” de oorlog en de gevolgen daarvan in het openbaar aan te klagen en te proberen om op zijn minst op die manier aan een weg naar een “therapie” bij te dragen.

Mijn eerste Afghaanse spreekuur gaat me goed af. Ik word  uitsluitend geconfronteerd met zogenaamde alledaagse aandoeningen: ernstig geïnfecteerde jeukende schrammen bij kinderen diarreeklachten, worminfecties, ijzertekorten bij de moeders, reumatische klachten van mannen. Het begrip “alledaags” zou je alleen slechts in Midden-Europese omstandigheden woordelijk kunnen opvatten. In Duitsland sterft niemand aan diarree, aan schrammen of aan bloedarmoede. Al deze aandoeningen worden daar op tijd herkend en doelmatig behandeld. In de dorpen die door oorlog getroffen zijn in Afghanistan ziet dat er heel anders uit. Hier is sprake van een vicieuze cirkel van armoede, honger en gebrekkige hygiëne en gebrek aan medicijnen. Het is al jaren geleden dat deze kinderen voor het laatst werden ingeënt, dat er zwangerschapsbegeleiding was. Er zijn nauwelijks artsen en medicijnen. Mannen en oudere jongens die ziek of gewond zijn kunnen niet naar de ziekenhuizen in de steden zonder het gevaar te lopen n de gevangenis gestopt te worden als terroristische bandieten. Daardoor hebben zelfs zulke “alledaagse” aandoeningen de dood tot gevolg.

De volgende dag verlaten we Markihel al bij het vallen van de avond. We blijven bewust niet langer dan twee dagen op een plaats. Eigenlijk ben ik voortdurend op de vlucht. Voor echt zeer doeltreffend medisch handelen is vaak nauwelijks tijd. De geheime dienst  KHAD, het “kleine broertje” van de KGB heeft overal zijn spionnen. De Russen hebben hoge beloningen uitgeloofd voor de hoofden van “illegale” artsen. Wij artsen en verpleegkundigen uit Duitsland zijn vogelvrijen voor de collaborateurs. Nog pas een paar jaar eerder lokte de Russen Dr. Kasim Nori, een collega arts en medewerker van onze organisatie in een hinderlaag en vermoordden hem en zijn begeleider.

We marcheren in de bescherming van de duisternis en bereiken nog voor de dageraad het dorpje Zawa. In Markihel had men mij al aangekondigd bij commandant Zamon, de legendarische militaire aanvoerder van de Mudschahedin in het zuiden van de provincie Nangahar. Haji Muhamed Zamon Ghamscharik, zoals zijn naam voluit luidt, geldt ondanks zijn jonge leeftijd als  een van de meest succesvolle commandanten van het verzet van de NIFA, het Nationale Islamistisch Front Afghanistan, een gematigde koningsgetrouw groep in het oosten van Afghanistan. Met zijn krachtige pikzwarte snor, de donkeren randen om zijn staalblauwe ogen en de brede zwarte tulband op zijn smalle hoofd, ziet de adellijke Paschtun er veel ouder uit dan 27.  Zes jaren oorlog hebben ook bij hem zichtbare sporen achtergelaten. Zamon is niet alleen militair maar sinds een jaar ook de Khan van zijn district. Hij volgt zijn zwaar zieke vader op als een soort koning van ongeveer 3000 mensen.

De Paschtuns hebben een hele andere verhouding met hun stamvorst, de Khan en zelfs tegenover de Shah, hun koning, dan de mensen in Iran en India met hun maharadja’s of koningen. Een Paschtun treedt zijn Shah of Khan rechtop en op gelijke ooghoogte tegemoet. Hij veracht het “hondse” onderwerpen van de buurvolken  waar men zich op de grond werpt voor de voeten van hun heersers. Volgens overlevering stammen alle Paschtunen af van één stamvader. Deze stamvader heette Qais. Nadat hij Mohamed persoonlijk had ontmoet in het jaar 600 na Ch. Werd hij moslim. Zodoende zijn alle Paschtuns geloven ze, dus Moslims van af de oorsprong. Toen  Ahmad Shah Abdali in 1747tot heerser werd kroonden, kreeg deze de bijnaam “Dur i Duran” (parel der parels) Deze titel is hun manier om te zeggen “eerste onder zijns gelijken”, de primu inter parus hij blijft dus een gelijke. Hoewel de positie van de Chan erfelijk is van vader op zoon, is de Chan toch afhankelijk van het aanzien bij zijn onderdanen. Als hij het respect verspeelt, rest hem slechts een titel. Een ander zal tot leider verkozen worden.

Voor wij gaan zitten, omringd door een tiental van zijn mannen,  neemt Zamon mij nauwkeurig op. Hij is vriendelijk en wat afstandelijk. Fahrid zijn zoon van acht, is bij zijn vader in Afghanistan gebleven. De rest van de de twintig familieleden leeft in veiligheid in Pakistan. In Kaboel staan Zamon en zijn familie namelijk helemaal bovenaan op de dodenlijst van het communistische regime. Met een kan water in zijn handen, en schotel van messing buigt Fahrid zich naar mij op de grond zodat ik mijn vuile handen kan wassen. Zamon verontschuldigt zich eerst omdat hij, ondanks zijn opleiding tot kadet in het Afghaanse leger, Engels noch Duits spreekt. Hoewel een Paschtun spreekt hij met mij in het Dari; hij weet dat mijn tolk een Tadjiek is uit het Panjirdal en het Paschtu dus niet zo goed beheerst. De twee grootste stammen in Afghanistan de Dari en de Paschtuns, hebben twee  zeer verschillende voertalen; het Paschtoe en het Farsi. Het zijn allebei indogermaanse talen, niet verwant aan het Arabisch of aan de Indische talen. Farsi, in Afghanistan ook wel Dari genoemd, is de taal van van konigshuis (=Dar) Deze taal wordt ook gesproken in het westelijke deel van buurland Iran. Paschtoe, is een taal die haar oorsprong vindt in oost Iran wordt uitsluitend nog gesproken door de Paschtoenen in Afghanistan en Pakistan.

Zamon spreekt heel zelfverzekerd, maar steeds zo zacht alsof we worden afgeluisterd. Dat is niet zo gek in het oorlogsgebied. ”De dorpen in onze omgeving zijn  de afgelopen twee jaar zeer regelmatig aangevallen zowel vanuit de lucht als met pantservoertuigen. De helft van de huizen is inmiddels verwoest, de bewoners zijn over de bergen getrokken naar vluchtelingenkampen in Parachinar en Peschawar. Er is al maanden lang geen arts meer in de dorpen geweest. Veel vrouwen en kinderen zijn daardoor gestorven. Ik ben gelukkig en dank God, dat er nu een Duitse arts is die de moeite en de risico’s heeft genomen om mijn dorpen en gezinnen te komen helpen”.

In Zamon hoor je de Paschtoen “landlord” die zich ook in tijden van nood en oorlog verantwoordelijk voelt voor “zijn mensen”. Dat onderscheidt hem van de “warlords” die deze  oorlog bij honderden heeft voortgebracht. Warlords zijn brutale lieden, louter vechtersbazen die gekenmerkt worden door vernietigingsdrang, primitieve machtswellust en schaamteloze berekening. De voorouders van Zamon zijn al eeuwenlang machtig en welvarend. Hij had gemakkelijk om ergens een zorgeloos leventje kunnen gaan leiden. Een levensweg die trouwens veel zonen uit rijke Afghaanse families hebben gekozen. Hij is bij zijn mensen gebleven en zal tot aan het einde van de oorlog tegen de bezetters strijden.

Ik ben gast in zijn huis en – naast alle beperkingen die een leven in oorlogsgebied met zich mee brengt,  ervaar ik voor het eerst de gastvrijheid van de Paschtunen. Zijn huis is mijn huis, elke wens wordt vervuld meestal al voor ik die kan uitspreken. Zamon beschikt over duizenden paarden, muildieren en kamelen en biedt mij vanzelfsprekend zijn beste paard aan. We zullen niet de gelegenheid hebben om gemoedelijk een gemeenschappelijk ritje te maken. Ik zal de paarden zeer zeker snel nodig hebben: maar heel anders dan ik mij dat eerst voorstelde. Later op de middag verzoekt Amon, de jongere broer van Zamon mij om naar het buurdorp te rijden. Daar is een klein meisje dat kokende hete olie over zich heen heeft gekregen. Als we aankomen in de lemen hut van de boerenfamilie, zien we een verschrikkelijk tafereel: Het kleine meisje ligt, zwaar ademend op de Tschpoi, het bed dat met leren riemen is overtrokken. Aan de beide armen, de onderbuik en de dunne benen hangen flarden zwartbruine huid. Het rode vlees van het spierweefsel ligt helemaal bloot. Dertig tot veertig procent van het lichaamsoppervlak is derdegraads verbrand “zonder snelle klinische behandeling heeft dit meisje geen kans”, flitst mij door het hoofd. Ondanks de verschrikkelijke pijn kreunt het kind nog maar zachtjes, ze is te zwak om te huilen. Met wijdopengesperde ogen kijkt de kleine Fatima ij bang aan. Ik geef haar meteen een injectie met ketamine. Na een paar seconden werkt het medicijn. Het het kindje valt in slaap. Haar moeder zit sprakeloos op haar hurken in een hoekje van de kamer, haar vader staat hulpeloos maar hoopvol naast mij.

Nu met een reddingshelikopter, hup naar een intensive-care afdeling van het dichtstbijzijnde brandwondencentrum, dan zou het meisje een goede kans maken.” Maar we zijn nu in Afghanistan. En hier kan ze niet overleven. Ik stabiliseer de bloedsomloop waarvoor ik bijna mijn gehele voorraad Sofratül (een vethoudend wondpleister) nodig heb, en bedek de wonden met steriel verband. Een muildier met een speciaal zadeldek staat reeds voor de hut te wachten. Het meisje slaapt nu. Voorzichtig tillen we haar met Tschapoi en al op de rug van het muildier. Mijn Afghaanse blotevoetenarts moet het patiëntje samen met haar vader naar Pakistan begeleiden. Ik instrueer de hospik over het gebruik van van de ampullen met pijnstillers en antibiotica  die ik voor het meisje meegeef voor de reis.

Leid ons op het juiste pad” bidden wij gemeenschappelijk. Dan zet de kleine karavaan zich in beweging, op weg naar Pakistan over de bergketen van de Tora Bora. Tora Bora het gebied dat 16 jaar later wereldberoemd zou worden. Ik had geen cent durven zetten op het overleven van dit meisje, ze was zo zwaar verbrand en de weg naar het ziekenhuis van Peschawar is te lang en te vermoeiend. Ik zou me vergissen. Drie jaar nadien ben ik weer in dit gebied. E een jonge vrouw komt stralend op mij toelopen en is heel teleurgesteld als ik haar niet meteen herken. “Ik ben Fatima, herkent u me nu weer?” Het liefst had ik deze knappe vrouw willen omarmen, zo blij ben ik over het weerzien. Maar we zijn bij de Paschtunen, en daar omarmen mannen alleen mannen en vrouwen alleen vrouwen. Fatima  is in de tussentijd getrouwd.  Ze is pas 16 jaar oud maar dat is in Afghanistan niet ongebruikelijk. Ze is zwanger. Dit “kleine wonder van Zawa” heeft zich in mijn werk in Afghanistan nog talloze malen herhaald.

Nadat de karavaan over de toppen van de bergen is verdwenen, rijd ik terug naar Zawa. In het huis van Zamon is een ruim vertrek voor mij ingericht waar ik de daaropvolgende dagen mijn spreekuur kan houden. In de hoek staat een eenvoudig veldbed, aan het plafond bungelt een een lampje. Aan de witgekalkte muren hangen platen met islamitische motieven: koranspreuken, posters van de Kaäba in Mekka en foto’s van politieke leiders van het NIFA, de partij van Pir Sayyed Gailani. De naam “Sayyed” geeft aan, dat de familie Gailani van vaders zijde rechtstreeks afstamt van Mohamed. Pir Gailani en zijn partij NIFA horen tot de zogenaamd gematigden onder de 7 verzetsgroepen in ballingschap in Peschawar. Ze zijn nauw verbonden met de koning Zahir Schah, die na een staatsgreep van zijn zwager Daud in 1973 in ballingschap in Rome leeft. Het zijn echter helaas de extremistische, bijzonder aggressief-fundamentalistische groepen zoals bijvoorbeeld de “Hezbi Islami” van ene Gulbudhin Hekmatjar, die gedurende de oorlog tegen de Russen de bijzondere militaire en financiële steun verkrijgen van de Pakistaanse en Amerikaanse overheid. Deze islamitische groepen zullen na de aftocht van de Sovjet troepen elkaar bevechten en Kaboel zowel als andere steden ruïneren. Het zijn de zaadkiemen waaruit tien jaar later de  Taliban zou voortkomen en vormt daarmee een beslissende bijdrage aan de vernietiging van cultuur en moraal.

Haast tot  middernacht zit ik met Zamon in de mispelboomgaard. Anders dan met andere politieke praatjesmakers en fantasten die ik in de jaren die volgen onder de Afghaanse bannelingen zal meemaken, toont deze Paschtunenvorst zich een realistische en betrouwbare speler op het Afghaanse schouwtoneel. De volgende dag brengen we door in het naburige dorp Mamakhel. We verzorgen daar iets meer dan 10 patiënten, meest kinderen en volwassenen met hoge koorts. In deze omgeving heerst kennelijk malaria; zelfs de allersimpelste laboratoriumonderzoekjes zoals het aantonen van malaria met zogenaamde dikke druppels onder een microscoop, zijn hier technisch niet mogelijk. Ik moet mij behelpen met de strikt klinische ( zichtbare dus) verschijnselen van de malaria; en in Calcutta heb ik genoeg ervaring malariapatiënten kunnen opdoen.

Tegen de avond rijd ik, in gezelschap van Zamons mannen terug naar Zawa, als halverwege  een vliegtuig op grote hoogte in cirkels boven ons vliegt. “Een verkenningsvliegtuig” verklaart Najib, de leider onze troep me.  Ze hebben uitstekende camera’s met een hoogoplossend vermogen aan boord en het lijkt erop dat  ze ons hebben ontdekt. “ Najib heeft helaas gelijk want een paar uur later, na het invallen van de duisternis, horen we de doffe motoren van de zware bommenwerpers uit de richting van Kaboel komen aanvliegen. Om de weinige luchtafweerraketten van het type SAM7  waarover het Afghaanse leger destijds beschikte, te omzeilen,  werpen de vliegtuigen eerst zogeheten Decoy Flairs af, gloeiend hete stukjes metaal die de infraroodzoekers van de afweerraketten moeten misleiden. Als ze drie of vier minuten later ze voor de tweede keer overvliegen, werpen de bommenwerpers dan magnesiumfakkels af. Deze kleine gebundelde fakkels hangen aan kleine parachuutjes en verlichten zo op een hoogte van ongeveer 2000 voet het onderliggende land zoals stadionlichten op het voetbalveld.De piloten kunnen op die manier hun doelgebied precies herkennen. Nu wordt een derde vlucht ingezet. Ze lossen hun bommen meteen boven de dorpen.

We hebben, vanaf het eerste  moment dat we de vliegtuigen hoorden tot aan het vallen van de bommen niet meer dan 15 minuten de tijd om onze patiënten en onszelf in veiligheid te brengen. Juist die middag hadden we bij een kind van acht jaar, slachtoffer van een mijn, nog delen van de hand moeten amputeren en metaalsplinters moeten verwijderen uit beide armen. Een zesjarig meisje, ernstig ziek van de malaria hangt aan een infuus. De twee kinderen zijn eigenlijk niet te vervoeren maar daar kunnen we nu  geen rekening mee houden. We hevelen hen voorzichtig op onze paarden en vluchten richting bergen. De paar boerenfamilies uit het dorp grissen hun have en goed uit de lemen huizen bij elkaar, laden alles op ezel en muildier en vluchten met ons in zuidelijke richting. Op een kleine heuvel achter stenen in een kleine nis in de rotsen wachten we af.

We hoeven niet lang te wachten: een hels gefluit daalt snerpend vanuit de lucht naar de aarde. Doffe krachtige inslagen lichten op. Stenen, brokken leem, stukken hout en metaalsplinters kletteren voor ons neer. Kinderen beginnen te huilen, de lastdieren van de boeren rukken zich los en rennen terug naar het dorp. Na een paar seconden is het bommeninferno voorbij. Er ligt een spookachtige stilte ligt over de brandende huizen. Ik word bevangen door een paradoxaal gevoel van woede en en gelukkige tevredenheid. Woedend ben ik over de bommen, maar ook gelukkig want er zijn “slechts” hutten en huizen vernield. Niemand heeft de dood gevonden of is gewond geraakt. We keren niet meteen terug maar blijven ook de volgende dag nog ver uit het dorp vandaan. In het verleden hadden de Afghanen maar al te vaak meegemaakt dat de bommen in het dorp met tijdontsteking op hen wachtten en pas uren na het afwerpen hun gruwelijke werk voltooiden.

Het plaatsje Khudikel ligt een paar kilometer ten zuiden van de G.T. Road, de hoofdverbindingsweg tussen Jalalabad en Kaboel. De diepgroene velden aan de rand van het dorp vlijen zich als terrassen tegen de afhangende noordhellingen. Gehuchten die op burchten lijken, getuigen van de welvaart van weleer van de dorpsbewoners.  Ze hebben binnenplaatsen  met bomen beplant en zijn omgeven door metershoge lemen muren. De oorlog, die nu al zes jaren duurt heeft hier inmiddels ook duidelijk zichtbare sporen achtergelaten. Bijna de helft van de huizen staat leeg, de bewoners zijn gevlucht naar Pakistan.

Ik heb nu al vier rustige, vredige dagen al achter me. Ik kon rustig werken en mezelf vertrouwd maken met de “regels” waarmee een arts te maken heeft in een islamitisch land dat in Jihad– een heilige oorlog – is verwikkeld tegen een goddeloze agressor. Tijdens een Jihad is alles in het  maatschappelijke islamitsche leven uitsluitend gericht op het succes van de strijd. De Jihad is een soortement totale oorlog in letterlijke zin. De Mudschahed als primaire drager van deze oorlog heeft absolute voorrang, ook waar het gaat om medische verzorging. Mijn middeneuropese burgermaatstaven worden hier zwaar op de proef gesteld. Is het bij ons in Duitsland vanzelfsprekend dat een arts zich in eerste instantie wendt tot de zwaarste gevallen en de behandeling van alledaagse aandoeningen daardoor even uitstelt, in  Afghanistan is dat anders: de volgorde voor behandeling wordt hier bepaald door de strijders en hun aanvoerders. Het vergt lange gesprekken met Zamon – en later ook met de andere Commandanten- om hen en de meeste anderen ervan te overtuigen dat ze mij moeten vertrouwen  en de de beslissing over de volgorde van behandeling samen met mij moeten nemen.

De  behandeling zelf moet ook aansluiten bij de verwachtingen en het voorstellingsvermogen van de Mudschahedin. Wat voor kwaal het ook betreft, een strijder die bij de dokter komt verwacht hij een injectie. Injecties hebben de naam bijzonder werkzaam te zijn. Daardoor heb ik in de jaren die volgden liters Xylocaïne gebruikt voor honderden mannen.  Met een hele dunne  naald spoot ik enkele mililiters van dit middel vlak onder de huid voor een plaatselijke verdoving.  Het was niet altijd op basis van een hele heldere indicatie maar had wel vaak een doorslaand succes. Deze injecties heeft niemand ooit schadelijke gevolgen berokkend. In zuiver medische zin heb ik mij altijd gehouden aan het gebod: “Primum nihil nocere”  ofwel : berokken nooit iemand schade, in strikt juridische zin, dat wil zeggen volgens het Duitse wetboek van strafrecht niet altijd.

Als je succesvol wil werken in een land als Afghanistan- met 90% analfabeten, die natuurlijk archaïsche en mystieke voorstellingen hebben van medicijnen, dan moet je over dit soort schaduwen heenspringen. Het is praktisch onmogelijk de oorlogsomstandigheden en de onwetendheid te negeren, om je alleen aan de eigen wetenschaps- en rechtscodex te houden en te proberen en alles volgens de regeltjes te doen. Wie dit over de eigen schaduw heen springen,  uit ethische en juridische  of wetenschappelijke overwegingen afwijst – naar de waardemaatstaven uit het avondland volkomen terecht- zal het in een land als Afghanistan grote hindernissen tegenkomen en voortijdig gefrustreerd de zeilen strijken. Daarmee verspeelt  hij gelijk ook de kans om heel veel andere patiënten, lege artis, dat wil zeggen naar de moderne regels van de geneeskunde, te helpen. Ik heb ettelijke collega’s ontmoet die gedeprimeerd en gefrustreerd uit zogeheten ontwikkelingslanden naar Europa terugkeerden. Beroepsmatig hoog gekwalificeerd, naar westelijke begrippen zeer goed opgeleide en bekwame artsen zijn “daarginds” mislukt. Ze waren niet voldoende voorbereid op de vreemde cultuur en de bijbehorende normen en waarden. Interculturele vaardigheid, de bereidheid en de kunst om een andere cultuur te begrijpen, om zich erin te verplaatsen en daardoor geaccepteerd worden door die anderen, is een vereiste voor zinvol helpen.

De zon staat loodrecht boven Zawa als we uit de verte kettinggeronk horen. Plotseling doemen er op de vlakte ten noordwesten van ons kleine stofwolkjes op, die zich langzaam richting Mamamkel bewegen. Het is nog vier à vijf kilometer het volgende dorp verwijderd: Pantserwagens! De mannen van Zamon beschikken weliswaar over voldoende RPG 7, Russische pantserafweergeschut, dat vanaf de schouder kan worden afgevuurd. Hun reikwijdte is echter zo beperkt, dat ze hier in de enorme, kale rotsvlakte niet kunnen worden ingezet.

Zamon treedt binnen in mijn kleine veldkliniek en gaat naast mij zitten. Het is de eerste keer dat ik hem onrustig en bezorgd meemaak: “Pantsers komen nooit alleen. Ze worden gevolgd door gevechtshelikopter en infanteriesoldaten te voet. Ze zullen alle dorpen uitkammen en schieten op alles dat beweegt. Je kunt hier niet meer werken, je moet snel weg, terug naar Pakistan.”  Volgens mijn “vakantieschema” had ik nog een week in Nangahar zullen blijven voor ik weer terug zou vliegen naar Duitsland. Maar: “In Rome, do as the Romans do” vrij vertaald: doe in het buitenland wat de welwillende ingezetenen je raden.

Zamon, mijn gastheer, en als zodanig ook verantwoordelijk voor mijn veiligheid, stelt ons zijn beste paarden  en muildieren ter beschikking.  De vrouwen en kinderen uit beide dorpen zullen met ons meegaan, alleen de mannen blijven achter. We vertrekken diezelfde nacht nog naar het zuidoosten. Vanwege de vrouwen en kinderen kiezen we voor de terugtocht een andere en langere maar minder lastige weg naar Pakistan. Drie dagen achtereen trekt een karavaan van honderd vrouwen, kinderen en oude mannen met ons door kloven en dalen. Onderweg brengt een niet meer al te jonge vrouw – haast ongemerkt – een kind ter wereld. De geboorte verloopt snel en probleemloos; het is haar zesde kind, een jongen. Na een dag rust om op krachten te komen zetten we de moeder op een muildier, de boreling bij haar op de arm en marcheren verder. In stromende regen passeren we op de vierde dag de grens bij Teremangal. De oorlog ligt achter ons.

Bundeswehr

Zesendertig uur later zit ik al in het vliegtuig naar Duitsland op weg naar een persconferentie waarvan ik op dat moment nog geen weet heb. Lichamelijk ben ik flink uitgeput, ik heb zere benen en pijn in mijn rug. Mijn hoofd gonst van duizenden gedachten, beelden en voorstellingen. Ik probeer mijn gedachten te ordenen. Dat lukt me pas een paar dagen later. Dan zit ik al tot over mijn oren behoorlijk in beroepsmoeilijkheden. Ik had weliswaar onbezoldigd gewerkt, maar niet zonder risico. Afghanistan viel destijds – zo luidden de richtlijnen van de Bunderswehr- binnen de zogenaamde communistische invloedssferen en daarmee was het als net als een oorlogsgebied een taboezone voor Duitse soldaten. Dat gold ook voor militaire artsen zowel in vakantietijd als in het kader van medische hulporganisaties. Ik zou door mijn inzet in Afghanistan de dienstvoorschriften, in het bijzonder de zogenaamde soldatenvakantieverordening hebben overtreden omdat ik als vakantieadres een Pakistaans adres en niet een Afghaans adres had opgegeven. Het laatste zou trouwens onmogelijk zijn geweest: In de dorpen die door de Russen waren bezet bestond geen postverkeer, mobiele telefoons waren nog niet uitgevonden. Had ik me misschien gemengd in binnenlandse aangelegenheden van een buitenlandse mogendheid? Had ik misschien het aanzien van het Duitse leger in het publiekelijk geschonden?

In Duitsland wacht mij om te beginnen een spreekverbod. Een militaire arts van hogere rang had daags voor mijn aankomst mijn vrouw opgebeld en gedreigd, dat ik in enorme moeilijkheden zou komen als ik in het openbaar zou spreken over mijn activiteiten in Afghanistan, (en daarmee onvermijdelijk over de mensonterende politiek van de Russische bezetter). Er was sprake van ontslag op staande voet.

Mijn vrouw was helemaal wanhopig. Voor ze mij op het vliegveld in Frankfurt op de hoogte kan brengen van het spreekverbod  zonder enige ervaring met persconferenties al tegenover tientallen camera’s en journalisten ook uit de DDR. Ik ben doodmoe en uitgeput van de voettocht over de bergen in Afghanistan die nog maar een paar dagen geleden is. Ik ben nog helemaal in de ban van de verschrikkelijke belevenissen. In korte bewoordingen doe ik verslag van mijn avonturen aan de journalisten, ik vertel over de platgebrande dorpen en de vernietigde moskeeën, over de uitgedroogde akkers, de hongersnood, de ondervoede kinderen, de wanhopige vaders en de stervende moeders. Ik heb het over de vlinderbom van de Russen  die het been afrukte van de zevenjarige Alem, over de pantseraanvallen en bombardementen op ons hospitaaltje.  Wijlen Enno von Löwenstern, destijds hoofdverslaggever van het dagblad “Die Welt”  schrijft op 11 november over mijn spreekverbod:

Paragraaf 16 van het soldatenregelement verbiedt alle werknemers van het Duitse leger buiten het geldigheidsgebied van de Duitse grondwet elke vorm van inmenging in aangelegenheden van staten waarin zij zich bevinden. Tot op heden werd medisch handelen niet gedefiniëerd als inmenging. Nangahar (de oostafghaanse provincie waarin ik gewerkt had)  ligt echter in Afghanistan. Dat is voor het Duitse leger aanleiding commentaar op paragraaf 16 te schofferen. Waarom? Gaan ze er vanuit, dat het martelen en doden van de mensen daar deel uitmaakt van de politiek? Denken ze dat een man als Erös door zijn poging tot hulpverlening aan een  kind met schotwonden in de buik , een kind dat hij stervend in zijn armen krijgt, de politiek doorkruist? Moet een legerarts zich schamen omdat hij nota bene op eigen kosten met hele bescheiden middelen probeert hulp te bieden daar waar de mensenrechten met voeten getreden worden?

In de dagen die volgen word ik verhoord. Ik moet rekenschap afleggen over het het wat, hoe waar en waarom van mijn activiteiten. Het is een nachtmerrie en gewoonweg een absurde situatie. Enkele weken eerder had de Bondsdag in meerderheid besloten, de gewonden in Afghanistan te helpen. Ik had deze mensen daadwerkelijk geholpen, als arts met bescheiden middelen, onbezoldigd en natuurlijk ongewapend. De meeste van mijn patiënten waren kinderen geweest en vrouwen. Een paar van hen kon ik in leven houden, bij velen kon ik de pijn verzachten. En nu hangt het zwaard van Damocles mij boven het hoofd, zal ik ontslagen worden uit het leger?

Militaire superieuren weigeren wekenlang ook zelfs maar met mij te praten. In elk geval willen ze niet met mij spreken zolang ze niet weten of ik arbeidstechnisch “geslacht” wordt of toch nog “in leven blijf”. In de ogen van sommige hogere meest medische superieuren ben ik maandenlang een “geachte”. Als ik dan uiteindelijk niet bestraft word, maar een tijdje later uit handen van president von Weizacker zelfs een kruis van verdiensten krijg voor mijn inzet in Afghanistan, hoor ik er opeens weer bij. Ik word voorgedragen en uitgenodigd voor congressen, geloofd en geprezen. Ik ben mijn naïviteit op slag verloren.

Er zijn echter ook andere superieuren. Generaals en generaal-artsen, de meesten van hen nog oudgedienden uit de tweede wereldoorlog, schrijven me of bellen me op om mij hun begrip, sympathie en kameraadschap te betuigen. Een van hen schenkt me een kleine metalen plakette met een zin die Prins Frederik Karel van Pruisen in 1860 had gericht aan zijn stafofficier:

“Mijnheer, uw koning heeft u tot stafofficier gemaakt omdat u weten moet wanneer u niet moet gehoorzamen.” 

De plakette hangt sindsdien boven mijn bureau.

In de herfst van 1987 geeft de Duitse minister van Verdediging mij tegen mijn verwachting in weer toestemming voor “verlof zonder betaling in geld of natura.” Een jaar later hoor ik pas, dat hij zich bij het nemen van dit besluit alle juridische raadgevingen en andere ministeriële bezwaren had genegeerd en dat het in wezen een politieke beslissing was geworden die de Oberfeldarzt Erös in staat stelde, om zich de eerstkomende twee jaren buiten het leger te bewegen om zich nuttig te maken als leider van een Duitse hulporganisatie in Afghanistan.

Van München naar Peschawar

In februari van 1988 verhuist de gehele familie Erös van München naar Peschawar. In 1988 was dat nog een culturele en beschavingsshock. Kamelen en paardenkoetsen in plaats van de tram, Muezzin in plaats van katholieke kerkklokken, bazaar van sprookjesvertellers in plaats van winkels; geen bier, geen varkensvlees, geen supermarkt, geen Mc Donalds, dagenlang verstoken van elektrische stroom en met water dat alleen gedronken kan worden nadat het gekookt is…  Peschawar is in de jaren 80 ook het “Mekka” van het terrorisme, de stad met wereldwijd het meeste  geweld en de meeste aanslagen. Elke dag exploderen er bommen in de stad. Rivaliserende fundamentalistische groeperingen Mudchahedin en de Aghaanse geheime dienst KHAD proberen de oorlog in Afghanistan te verleggen naa Pakistaans grondgebied. Met terreur en angst proberen ze hulporganisaties in hun werk te dwarsbomen en “grensoverschreidende activitieten”  al in de kiem te smoren.

In 1988 zijn er in Pakistan meer dan 200 nationale en internationale hulporganisaties werkzaam in het vluchtelingengebied. Deze samengebalde hulp wordt door menigeen, niet helemaal ten onrechte betiteld als humanistische overkill. Alleen al in Peschawar wonen meer dan tweeduizend buitenlanders  – zogenaamde expatriats- die hulp organiseren voor drieëneenhalf miljoen Afghaanse vluchtelingen. De hulporganisaties brengen veel geld het land binnen. De buitenlanders staan bekend als rijk, en gemeten naar Pakistaanse maatstaven zijn ze dat ook. Het resultaat van deze rijkdom is overal in het stedelijke leven waarneembaar.: De huurprijzen voor huizen en kantoren stijgen astronomisch, de prijzen voor levensmiddelen, dagelijke levensbehoeften, benzine etc zijn verdubbeld.

Engelsprekende, goed opgeleide mannen en vrouwen vinden goed betaalde banen in de kantoren van de NGO’s (Non Governmental Organisation), de particuliere hulporgansaties.  Er is sprake van headhunting voor het vinden van goed personeel. Een twintigjarige taalkundige met ict-vaardigheden en goede manieren verdient 10 maal zo veel als een binnenlandse onderwijzeres. Welvarende en slimme Pakistani, vooral huizenbezitters maken  schaamteloos misbruik van deze prijsexplosie en worden in een paar jaar miljonair.  In het westen van Peschawar ontstaat een luxe voorstad, Hyattabad, met honderden droomhuizen met zwembad, kunstmatig besproeid gazon en dure boutieks.  Een veel groter deel van de bevolking – de bezitlozen en ongeschoolden verarmt zienderogen. Het aantal bedelende kinderen en volwassenen groeit. De schadelijke neveneffecten van deze concentratie van buitenlandse hulpverleners zijn niet te overzien.

De sociaal- economische structuur in het noordwesten van Pakistan begint uit zijn voegen te barsten. Naast deze 200 vluchtelingenorganisaties werken er in het midden van de jaren 80 vanuit Peschawar maar vier organisaties over de grens. In de eerst plaats zijn dat de legendarische, “Artsen zonder grenzen”  en “de Médecins du Monde” en verder  “Aide Médical Internationale”. Zo’n dertig Franse artsen en medische hulpverleners verzorgen hier jaarlijks, illegaal net als wij, de mensen in het land. Dertig druppels op een gloeiende plaat. De medewerkers van deze “crossborders” staan bekend als bijzonder “tough” want hun werk is moeilijk en gevaarlijk. Ook de voorbereidingen van hun inzetten worden geheim gehouden, zo groot is het gevaar dat spionnen ven de geheime dienst uit Kaboel er lucht van krijgt

De organisatie “German Afghan Committee” waaraan ik leiding moet gaan geven, houdt kantoor in ons huis aan de Avenue Road. Dat is in het westen van Peschawar waar de meeste kantoren staan en betere huizen in de zogenaamde universiteitsstad, University Town. Enkele honderden meters verderop staat het zwaarbewaakte en beveiligde hotel van een verdachte Arabische hulporganisatie. De chef van deze groep is een zekere Osama Bin Laden. Ik zal hem en zijn mannen een paar keer ontmoeten. Ook ons huis wordt 24 uur per dag door gewapende Afghanen beveiligd. Uit veiligheidsoverwegingen kunnen mijn vrouw en de kinderen ons perceel alleen onder begeleiding van onze “bewakers” verlaten.

In de North West Frontier Province – NWFP – het noordwesten van Pakistan dus is het nog winter. Overdag lopen de temperaturen weliswaar op tot 15 graden maar ‘s nachts koelt het sterk af. Dus is het de ideale tijd voor een verhuizing van Duitsland naar midden-Azië. Fysiek heeft het gezin zich na een paar weken wel aangepast. De cultuurschock die bij een verhuizing naar het avondland, naar een fundamentalistisch islamitisch land blijft niet uit en duurt langer. de levenskwaliteit van mijn vrouw en nog meer die van mijn kinderen wordt enorm  beïnvloed door de aanpassing aan de de vergeleken met Duitsland dramatisch ingeperkte fysieke bewegingsvrijheid en de voortdurende latente en openlijke dreiging. Voor mij is  het relatief eenvoudiger mij aan te passen omdat ik tijdens mijn eerdere verlof ook al een paar keer in de stad ben geweest. De zwaarste mentale belasting komt in de jaren die volgen steeds als ik wekenlang onderweg ben in Afghanistan en in onzekerheid verkeer over het  lot van min vouw en kinderen. De angst om hun veiligheid is veel moeilijker te verdragen dan die voor mijn eigen veiligheid als er een Russische gevechtshelicopter boven mijn hoofd cirkelt of de angst voor hinderlagen van de speznaz een elitetroep van de russen die gericht jaagt op buitenlanders.

Het “Deutsche Afghanistan Komitee” DAK is dankzij het uitstekende werk van mijn voorgangers, Anke en Rolf Lerch, de grootste en belangrijkste hulporganisatie voor Afghanistan. Het werk van deze jonge juristen die na twee jaar weer naar Duitskand zijn teruggekeerd verdient voortgezeting en uitgebreiding. De toentertijd al legendarische Dr. Karl Viktor Freigang, praktiserend arts uit Moers en Maria Müller, verpleegkundige uit Bonn hadden sinds 1984 moeilijke en gevaarlijke reizen en de medische en organisatorische basis voor mijn latere werk in Afghanistan gelegd. Ze zijn allebei onderscheiden met het Duitse kruis van verdiensten voor hun fantastische werk. In mei 1988 is de personele planning voor het veelomvattende en de langdurige medische projecten over de rond. Met een staf van 15 mensen, academisch geschoolde meertalige Afghanen en een buitengewoon gemotiveerde Duitser die burgerdienstplicht doet zal ik veertien medische hulpposten opbouwen tussen Khandahar in het zuiden en de Sowjetgrens in het noorden.

Op een na spreken alle Afghanen ook Duits. Ze hebben in de jaren 70 en 80 in Duitsland gestudeerd: sport, medicijnen, economie. Ik heb hen niet alleen vanwege hun talenkennis in dienst genomen. Doordat ze jaren in Duitsland hebben gewoond zijn ze ook in staat de typisch Duitse aanpak, de manier van plannen en organiseren en discussiëren en zaken aanpakken, beter en sneller te begrijpen. Voor onze projecten in het binnenland van Afghanistan staan 200 betrouwbare en gekwalificeerde Afghaanse medewerkers tot onze beschikking: artsen, farmaceuten, verpleegkundigen, tolken, vrachtrijders, dierverzorgers, koks, kantoorpersoneel en “body guards” ter bescherming van onze Duitse artsen en verpleegkundigen. Bij het uitkiezen van dit personeel waren lichamelijke conditie net zo belangrijk als betrouwbaarheid, loyaliteit en zwijgzaamheid en de vakkennis.

Direct naast ons huis laat ik een medicijnopslag bouwen, volledig geacclimatiseerd zodat we medicamenten en injecties langer kunnen bewaren. Onze “huisapotheek” is voortdurend gevuld met meer dan 20 ton aan injectievloeistof en verbandmiddelen. Uit het Duitse leger heb ik de beschikking gekregen over een röntgenapparaat geschikt voor veldwerk in Afghanistan. Voor legalisering van ons werk hebben we een registratie nog als erkende hulporganisatie van de Pakistaanse authoriteiten bij de zogeheten Chief Commissionerate for Afghan Refugees in de hoofdstad Islamabad. Deze Chief Commissioner had destijds nog de status van minister in Pakistan. Met deze registratie hebben we pas een echte officiële status waarmee we visa kunnen verlengen en kan ik ,dat is voor mijn werk van groot belang, aanspraak maken op een Tax-Exemption, een ontheffing van invoerrechten op de leveringen van hulpgoederen uit Europa. Een van de voorwaarden voor registratie als erkende NGO is dat je ook in Pakistan hulpprojecten uitvoert. Met betrekking op ons hoofddoel- medische in Afghanistan-  ligt het voor de hand een medisch project op te starten in een vluchtelingenkamp.

Pal naast de grens van Afghanistan, in de Kurram Agency, vanuit Peschawar ongeveer vier uur rijden  naar het zuidwesten, ligt de schilderachtige plaats Sadda aan de voet van de witte bergen met eeuwige sneeuw van Nangahar. Sadda is een karakteristiek Basar dorp- een soort lintdorp met bazaars langs beide zijden. Achter de kleine winkeltjes staan rijen met simpele maar propere lemen huisjes. Alleen direct naast de rivieroever zijn groene akkers te vinden en vruchtbomen verder is Sadda omgeven door een vuilgrijze steenwoestijn. Oorspronkelijk leefden hier een paar honderd gezinnen. Sinds het begin van de oorlog kwamen er tienduizenden vluchtelingen over de grens bij Teremangal en die vegeteren sindsdien in versleten tenten en soms lemen hutten midden in de steenwoestijn.

Plus minus zeshonderd van dit soort vluchtelingenkampen liggen als een soort parelsnoer van Belutchstan in het zuiden tot in het noordwesten van het land. Drie en een half miljoen Afghanen zijn naar het oosten gevlucht tijdens de Russische bezetting. Nog eens anderhalf miljoen vluchtten naar het westelijke buurland Iran. Beide landen laadden met deze  vluchtelingen een enorme last op hun schouders en die waren toch al smal. Iran verkeert sinds 1979 in oorlog met Irak en Pakistan is een van de armste landen ter wereld. Het is vooral de Islam de gemeenschappelijke godsdienst van Afghanen Iraniërs en Pakistani die verplicht tot hulp aan geloofsbroeders in tijden van nood. Zonder klagen hebben de Pakistaanse regering en bevolking deze invasie opgenomen en voorbeeldig hulp geleverd aan hun geloofs en stambroeders vooral Paschtunen en Belutschen.. Het was niet altijd volstrekt belangeloos natuurlijk. Naar schatting 50% van de hulp vanuit het buitenland bedoeld voor de Afghanen, blijft ergens in Pakistan “hangen”.

Dat is trouwens in vergelijking met soortgelijke situaties in Afrika een verdomd gunstig resultaat voor de Afghanen. Je moet bedenken dat de Pakistaanse boeren en dagloners in de dorpen net zo arm en hulpbehoevend zijn als de vluchtelingen en ook geen gratis toegang hebben tot de medische zorg of voedsel. Hetzelfde geloof en dezelfde stam zijn doorslaggevend voor de band en loyaliteit in deze kringen. Het devies is: “een van ons zal nooit ten gunste van anderen worden geschaad of betraft of  uitgeleverd”.

De kampen bij Sadda zijn voornamelijk zogeheten permanente kampen, aangelegd voor een langdurig verblijf. Ze beschikken over drinkwater, een basisgezondheidsstation, Koranscholen en moskeeën. Er komen regelmatig voedselleveranties van de UNHCR, het hoge commissariaat voor vluchtelingen van de Verenigde Naties. Een paar van deze permanente kampen ontwikkelen zich in de loop van de oorlogsjaren tot waarachtige Afghaanse dorpen met handwerk, handel en veeteelt. De Pakistaanse vluchtelingenpolitiek is in deze jaren uitgesproken genereus en liberaal.   Andere kampen bij Sadda zijn aangelegd als  zogenaamde Transit Camps – doorgangskampen- voor doorstroming van de vluchtelingen het land in. Daar is geen sprake van reguliere medische zorg of zelfs regelmatige leverantie van levensmiddelen door de UNO. Om te overleven zijn de allerarmsten aangewezen op de hulp van de NGO’s

De interne indeling en organisatie van alle kampen is gebaseerd lidmaatschap van gezin, groter familieverband en Clan. Een gezin van gemiddeld acht personen, levend in een tent of in een lemen huis zal zich nooit in stukjes laten opdelen. Het grotere familieverband, vaak bestaande uit twintig of wel dertig gezinnen van grootouders, ouders en kinderen zonen en kleinzonen beslaat een deel van het kamp, zichtbaar afgescheiden van andere grootfamilies. Alleen binnen deze ruimte kunnen de vrouwen zich vrij bewegen zonder Burka. Tussen deze grootfamilies onderling heerst er weliswaar levendig contact maar alleen tussen mannen en mannen of vrouwen en vrouwen.

Een kampcomplex, dat doorgaans zo’n 10.000 mensen telt, bestaat slechts bij uitzondering uit leden van verschillende clans. Grotere kampen bijvoorbeeld Nasir Bagh het oudste en grootste permanente kamp in de buurt van Peschawar herbergde in de hoogtijdagen van de vluchtelingenstromen 50 000 vluchtelingen.Toen leefden er zelfs leden van verschillende stammen, hier Paschtunen en Tadschieken, wel van elkaar gescheiden maar toch in hetzelfde kamp. Verder wordt de structuur binnen een kamp bepaald door het lidmaatschap van een van de 7 grote partijen van het verzet en dat hangt vaak weer samen met de clan. Zo is er een kamp van de fundamentalistische wahabitische leider Sayaf en van de gematigde Paschtunvorst Pir Sayed Gailani. Zij rekruteren onder de jonge mannen in “hun” kamp de verzetsstrijders voor “hun ”front in Afghanistan, ze voorzien de mensen in hun kamp ook van voedsel en organiseren medische zorg. Er is een soort partijpaspoort ontwikkeld waarmee je kunt tot tot welke partij je behoort. Voor buitenstaanders zijn deze structuren volkomen ondoorzichtig. Het heeft mij maanden gekost om alleen al nog maar onder mijn eigen medewerkers te begrijpen waar ze allemaal bij horen en onder vallen.

Sadda ligt vlakbij een verstopte en geheime grensovergang naar Afghanistan die wij voor de crossborderactiviteiten ook willen gebruiken. Het ligt dus voor de hand om in de kampen bij Sassa ons “verplichte” pakistaanse hulpproject op te richten. De khan van het kamp (een soort kampburgemeester) verleent ons onmiddellijk enthousiast zijn toestemming om een hospitaal in te richten en te starten.

Wij Duitsers staan in de hulpverleningswereld bekend als perfectionisten, maar dat is niet altijd positief. We willen in in Sadda een goede naam waarmaken. Het wordt niet zomaar een hospitaaltje maar een leerhospitaal. Dr Eqbal, voor de oorlo werkzaam aan het universiteitsziekenhuis van Jalalabad wordt hoofd van onze school voor verpleegkunde. Samen met ons stelt hij een curriculum opwaarmee we geschikte jonge Afghanen – alleen mannen- in een cursus van een half jaar tot zelfstandige “blotevoeten-dokters” voor Afghanistan kunnen opleiden. We putten de inhoud van de leerstof op onze eigen inzichten en op de Afghaanse ervaringen van Artsen zonder grenzen en bovendien de medische eisen uit het leger en leerboeken van de NAVO en de NVA , het nationale volksleger van de DDR. Medische hulpverlening onder veldomstandigheden en in oorlogsgebieden is nu eenmaal het domein van het leger. En juist de leerboeken van de NVA zijn uitzonderlijk  praktisch en realistisch en sluiten zeer goed aan bij de omstandigheden van de Afghanen.

In Afghaanse leerinstellingen – ook aan de universiteiten is het onderwijs frontaal getint, woordelijk meeschrijven en uit het hoofd leren staan op de voorgrond. Het onderwijs is haast uitsluitend gericht op praktisch medisch handelen. In Duitsland zou dat ondenkbaar zijn maar in Afghanistan helaas onontkoombaar moeten we onze studenten binnen een paar maanden onder andere leren hoe je malaria herkent en behandelt , diarreeklachten nader onderscheidt en behandelt en hoe je armen en benen moet amputeren.

Onder leiding van ervaren Duitse, Zwitserse en Afghaanse artsen hebben onze studenten tijdens de 6 maanden van hun opleiding voldoende gelegenheid noodamputaties te oefenen op dode of verdoofde schapen en geiten. In de jaren die volgen zullen we 100 van deze “veldscharen” opleiden. Vaak zijn  ze maandenlang alleen op zichzelf aangewezen, en werken deze piepjonge knapen onder de meest primitieve omstandigheden onder voortdurend gevaar in hun dorpen en provincies. Duizenden Afghanen hebben hun leven aan hen te danken. Misschien wordt er ooit nog eens een standbeeld voor hen opgericht. Ze hebben het meer verdiend dan menige oorlogsheld.

Als leider van een hulporganisatie in Peschawar in 1988 werk je zelden aan een bureau, in elk geval niet aan je eigen bureau. Ten eerste doet de telefoon het regelmatig niet en verder moeten problemen in Pakistan in de regel persoonlijk, dat wil zeggen oog in oog worden aangepakt en opgelost. Anders dan in Europa worden zakelijke gesprekken in Pakistan en Afghanistan niet in eerste instantie op het zakelijk vlak gevoerd. Voor het goede verloop en het succes van een gesprek zijn de persoonlijkheden die tegenover elkaar zitten doorslaggevend. Een gecultiveerde, levendige en bloemrijke taal, algemene ontwikkeling, humor, spannende verhalen en verwijzingen naar gemeenschappelijke vrienden en kennissen vormen de grondslag voor een goede chemie tussen de gesprekspartners. Eigenlijk is het een spel waarin twee personen harmonisch samenspelen.

Het is van belang om eerst te zorgen dat de gesprekspartners op dezelfde golflengte zitten, daarna het thema, de zaak waar het om gaat, duidelijk af  te bakenen en wel zonder daarbij met de deur in huis te vallen. Je moet nooit direct zeggen waar het om gaat. Dat was voor een arts en officier die gedegen op de Duitse manier is opgeleid, niet eenvoudig te leren. In beide beroepen had men mij bijgebracht me altijd te bepalen tot de zakelijke wezenlijke kanten van problemen. Persoonlijke aspecten werden naar de achtergrond verdrongen er werd gelet op timemanagement en efficiënte gespreksdiscipline. Ik had geleerd de dingen logisch, stringent, kort en zonder opsmuk te verwoorden om snel en duidelijk te kunnen zakendoen. Voor een Pakistaan getuigt deze manier van gesprekken voeren van een gebrek aan stijl en cultuur. Het is een goed opgeleide en beschaafde gesprekspartner onwaardig. Europeanen die niet willen of niet in de gelegenheid zijn om zich aan te passen aan de regionale cultuur van gespreksvoering zullen als zakelijk medewerkers worden behandeld. Beslissingsprocedures- vaak gaat het alleen om een handtekening- laten dan vaak vele weken op zich wachten, en de Europeaan vloekt en tiert over die “typisch Pakistaanse bureaucratie” en het onkundige bestuur. Als je je gesprekken met de “chef” aanpast aan de cultuur, duren de gesprekken weliswaar een paar uren maar de beslissing   zelf is dan meestal in een paar minuten voor elkaar.

Vermoedelijk is het terecht dat Pakistan te boek staat als een van de meest corrupte landen van Azië. Corruptie als alomtegenwoordig fenomeen tref je niet alleen aan in ontwikkelingslanden. Het is in Pakistan een niet weg te denken onderdeel van het systeem en voor veel slecht betaalde politieagenten en kantoorpersoneel een substantiële bijverdienste  naast hun karige loon. De grens  van persoonlijke voorkomendheid naar omkoperij is daarom lang zo scherp niet als bij ons.

In de eerste weken kom ik al in aanraking met deze voor mij nieuwe cultuur van deze Pakistaanse manier van zaken doen. We krijgen een Telefax uit Karatschi: in de grootste haven van Pakistan staan containers met hulpgoederen uit Duitsland te wachten om te worden opgehaald. Medicijnen zijn gevoelig voor temperaturen en niet bestand tegen hitte. Het is dus zaak om de containers zo snel mogelijk vanuit de tolhaven naar onze geklimatiseerde opslag in Peschawar te vervoeren. Het Komitee mag dan een ontheffing voor invoerbelastingen hebben, toch is er bij elke nieuwe leverantie een bevestigingspapier nodig van het ministerie van handel in Islamabad.  De administratief medewerker op het ministerie en ik zijn goede bekenden van elkaar geworden. Bij mijn laatste bezoek was zijn vader ernstig ziek geweest en had ik de vader persoonlijk opgezocht, hem van medicijnen voorzien en zo aan zijn genezing bijgedragen. De administrateur was mij daarvoor zeer erkentelijk en handelde mijn verzoek onmiddellijk af. Nu is er alleen nog een handtekening van de afdelingschef nodig op het papier.

Tot

Deze man weet van mijn betrokkenheid voor de vader van zijn medewerker en nodigt mij in zijn werkkamer. We drinken thee – welke ambtenaar in Duitsland biedt zijn “cliënten” thee aan! – en we praten over Duitsland, het slechte weer, de zege van de Pakistaanse hockeyploeg, op aartsrivaal India en op de een of andere manier komen we op de wilde-zwijnenjacht. Het onderwerp invoerontheffing lijkt volkomen bijzaak en wordt niet aangeroerd.  Spoedig zal het jachtseizoen in Pakistan weer geopend worden  en meneer Nasseri, de afdelingschef, hartstochtelijk wildzwijnenjager nodigt me uit voor de jacht. Het jachtgebied is erg drassig en de zware rubberlaarzen van Pakistaanse makelij zijn niet deugdelijk. Ze zijn veel te laag, er loopt altijd water in. “In een catalogus van Frankonia heb ik hoge waterlaarzen gezien”. Hij bladert in een Duitse catalogus voor jachtuitrusting van  Frankonia en laat me de laarzen zien: “Zulke waadlaarzen moet u absoluut dragen als u mee gaat op jacht”.

Zo zitten we een ruim uur in een gezellige sfeer over koetjes en kalfjes te praten zonder ook maar één keer te reppen van over verzoek om een douaneverklaring. Pas bij het weggaan als we elkaar bij de deur de hand schudden, merkt de ambtenaar terloops nog even op: ”Het zal me een genoegen zijn om u over twee weken weer te ontvangen. Dan dan ligt uw verzoek ook gelijk klaar.” De medicijncontainers zouden dus twee weken in de gloeiende zon in de tolhaven van Karatschi meoeten staan. Voor elke dag zouden er ook 200 US dollars aan opslagkosten betaald moeten worden…..  Ik spoed me naar de telefoon en bestel bij Frankonia per luchtpost 2 paar waadlaarzen. Een dag later komt het pakket met laarzen al aan. Eén paar– netjes ingepakt  geef ik af bij de receptie van meneer Nasseri. Nog diezelfde dag kan ik mijn douaneverklaring komen halen zonder Nasseri op te zoeken. Met de laatste vliegtuig kom ik ’s avonds laat in Karatschi. De volgende dag kan ik de containers vrijklaren en naar Peschawar laten verladen.

Volgens mijn berekening heb ik met deze opkopingsactie minstens 4000 Duitse mark bespaard en bovendien voor volgende douaneverklaringen de weg vrij gemaakt. Natuurlijk had ik bij mijn aanvraag voor een douaneverklaring me ook “Duits correct” en juridisch onberispelijk kunnen gedragen. Dan had ik geen laarzen besteld en 14 dagen of nog langer gewacht. Maar wie was daar wijzer van geworden? “In Rome do as the Romans do.” Deze oude Britse koloniale wijsheid zal ik in de toekomst ter harte blijven nemen en niet vruchteloos. Hulporganisaties werken voornamelijk met publieke gelden, er is maar een klein deel dat bekostigd wordt door private giften.  De giften van particulieren zijn nodig voor de grote openbare geldpotten in aanmerking te komen. De grote internationale  organisaties van ONO en de EU delegeren de humanitaire inspanningen plaatselijk graag aan kleine hulorganisaties en betalen deze voor hun geslaagde prestaties. Ze financieren echter ook activiteiten door particulieren opgezet als het projectvoorstel zinvol lijkt en de organisatie serieus. In elk geval moeten particuliere hulporganisaties over zoveel mogelijk eigen  middelen beschikken dat ze in elk geval hun eigen overheadkosten (bestuur enzo) kunnen betalen.

Om het Deutsche Afganistan Komitee in aanmerking te laten komen voor de subsidies van de INO en EU is heel wat overtuigingskracht nodig. Hier blijkt de raad van mijn Afghaanse medewerkers  om op mijn visitekaartje onder mijn naam ook aan te geven dat ik luitenant-kolonel ben heel nuttig. Mijn militaire rang staat bij alle burgerorganisaties van UN en EU borg voor serieusiteit en betrouwbaarheid.En vooral bij de authriteiten van het militair geregeerde Pakistan opent  de toevoeging “deutsche Oberleutnant” zoveel deuren en het versnelt verder heel veel anders zeer bureaucratische procedures.

De Duitse ambassade in Islamabad is wel geïnformeerd over onze projecten aan beide zijden van de grens. De ambassadeur brengt een aantal persoonlijke bezoeken aan onze nederzettingen  in Peschawar en ook de de gezondheidsschool. Hij maakt echter duidelijk dat we bij ons werk in Afghanistan op geen enkele vorm van bescherming van de ambassade zouden kunnen rekenen. Evengoed hoor ik wel een zekere trots doorklinken in zijn woorden over het het crossborderproject. Met zijn hulp slagen we erin een Duitser die vervangende dienstplicht moet doen te interesseren voor ons Pakistan project en in te zetten in Peschawar. Een Oberfeldarzt van het Duitse leger en een Duitse “Zivi” werken hand in hand aan hetzelfde “front”. Voor veel journalisten die ons opzoeken is dat natuurlijk razend interessant.

Het moeilijkste contact om tot stand te brengen was dat met de leiders van het Afghaanse verzet. Zonder hun medewerking, ze moeten ons in ieder geval dulden, hoef je niet eens te dénken aan een operatie in Afghanistan. Er is zo’n groot wantrouwen  tegenover alle “Farangi”, de vreemdelingen die hun betrokkenheid willen tonen in Afghanistan. Elke buitenlander wordt er in eerste instantie verdacht van spionage te zijn. Hier doen de naweeën van de eeuwenlange kolonialisering van de gehate Britten in het buurland en het Brits-Indische imperium zich nog lang voelen. Pas na vele weken en tientallen gesprekken lukt het me om het vertrouwen en de steun van de Afghanen te winnen. Begrip, verdraagzaamheid en een engelengeduld, je verplaatsen in een wezensvreemde cultuur en aangepast handelen is vaak een grotere uitdaging dan de lichamelijke en geestelijke inspanningen die we ons moeten getroosten door hitte, lawaai, viezigheid en ellende.

Wat het betekent  om de cultuur en de maatschappelijk regels van de Paschtunen niet in ere te houden, zal ik al snel onder ogen krijgen en het het scheelde een haar of het had een Duitse soldaat het leven gekost.

Onder verdenking van spionage

blz .78

Laten we hem Dr. Häberle noemen, dat is een Zwabische naam en deze man komt uit Zwabenland. Hij is vijfendertig jaar, een ervaren kinderarts, en hij heeft al eerder als vrijwilliger gewerkt voor andere organisaties. Maar dat was in Afrika, in een niet-islamitsch land, niet onder, oorlogsomstandigheden maar vanwege een natuurramp. Häberle is pacifist in hart en nieren. Alleen al de aanblik van wapens en ander krijgmaterieel is voldoende om hem misselijk te maken. Dat is mij allemaal bekend als hij in Peschawar aankomt om een paar weken voor ons te werken in Afghanistan. We hebben het er maar niet over in de paar dagen die voorafgaan aan onze aftocht. De tijd is te kort en ik vind het vanzelfsprekend dat hij weet naar welk land hij gaat, hij zal toch weten dat er oorlog is in Afghanistan. En niet gewoon oorlog maar Jihad. Een “heilige” oorlog met eigen regels tegen de “goddeloze’’ communistische bezetters. Häberle is lichamelijk topfit, geoefend in bergtochten en bereikt na enkele dagen in gezelschap van Afghanen die hem begeleiden, het kleine dorp in het Kunar gebergte zijn werkgebied.

Een van de begeleiders keert weer terug zoals afgesproken naar Peschawar en deelt mij mee dat hij de dokter veilig en wel bij de Malik van het dorp heeft “afgeleverd. Hoe het verder ging kwam mij pas een paar weken later ter ore, nog net op tijd. Het is een  gouden regel van de Pashtunse gastvrijheid om de arts in het beste huis van het dorp onder te brengen in dit geval het huis van Malik Mansur. Deze Malik is echter niet alleen de burgemeester van het dorp maar ook de plaatselijke legercommandant.  Stralend van blijdschap begroet Mansur de dokter – er was al vele maanden geen arts meer in de omgeving – en hij biedt hem zijn huis aan. Hij heeft het allemaal voorbereid en zal zelf zolang met zijn gezin huizen in een kleine kamer.

Meteen bij de entree struikelt Haberle al over kisten met munitie en pantsermijnen. Er staan geweren en raketwerpers in de hoeken en op het dak van het huis is een klein luchtafweergeshut gebouwd. Echt het huis van een Afghaanse commandant dus en helemaal niet de woonplaats van , onverdragelijk zelfs voor de overtuigde pacifist Häberle. Hij verzoekt de commandant om alle oorlogstuig te verwijderen of hem in een ander gebouw onder te brengen. Mansur raakt verward en onzeker van en vraagt de arts waarom hij het huis niet accepteert, het is het mooiste en ruimste huis van het dorp. Hij begrijpt niets van Häberles antwoord: “’Het huis staat vol wapens daarin voel ik mij niet goed en kan ik niet werken”. In Afghanistan voelt een man zich alleen maar lekker als er wel wapens aanwezig zijn, vooral in tijden van oorlog. Maar: de dokter is de gast van de malik en de wens van de gast, ook een onverstandige wens, wordt vervuld.

Dokter Häberle wordt naar de andere kant van het dorp gebracht, daar staat een lemen huis waarvan de eigenaar al weken geleden het dorp ontvlucht is. Het aanhoudend onverstandige gedrag van Häberle het is bij Mansur en de andere mannen een eerste aanzet tot wantrouwen. Häberle is kinderarts met verlof, hij heeft maar luttele weken tijd en hij wil optimaal, zo efficiënt mogelijk werken. Daarom doet hij een dringend beroep op de malik om hem voor te stellen aan alle kinderen, ook de gezonde uit de omringende dorpen. Hij heeft genoeg ervaring om te weten dat het begrip “gezond” in landen zoals Afghanistan wezenlijk anders gedefiniëerd wordt dan in Duitsland. Hij wil ernstige aandoeningen voorkomen door bevolkingsonderzoek. Volwassenen, vooral mannen met alledaagse ziekten wil hij pas na de kinderen onderzoeken en behandelen.

Deze manier van doen is in Afghanistan niet gebruikelijk: Een arts die gezonde kinderen onderzoekt en mannen, strijders nota bene laat wachten. Het wantrouwen groeit. Als Häberle dan bij het onderzoeken van de mannen geen ernstige ziektes vaststelt en hen slechts medische adviezen meegeeft over gezonde voeding en hygiëne, hen het roken ernstig ontraadt, dan zijn de mannen helemaal overtuigd: Deze vreemdeling is helemaal geen arts. Een echte arts stuurt een mudschahed niet zonder behandeling naar huis. Als een man die maandenlang heeft gevochten ziek is een dokter opzoekt heeft hij op een injectie of moet hij op zijn minst met pillen geholpen worden.

Zonder Häberle van de ware reden op de hoogte te stellen verbiedt Mansur het aan verder patiènten om deze “bedrieger ”op te zoeken. De Duitse gast verblijft nog in het dorp en wordt daarom niet geconfronteerd met de onaangename waarheid “wij geloven niet dat je echt arts bent”. De Malik besluit op dat moment om mij een brief te schrijven en mij te vragen om deze valse neparts op te halen. Daar komt eerst niets van. Dokter Häberle is verbaasd dat er geen patiënten komen maar laat zich overtuigen door Mansur die hem zegt dat dat iedereen op dit moment gezond is maar dat er binnenkort zieken zullen zijn.

Om zich niet te vervelen, rommelt Häberle wat in zijn tas en haalt daar een Duits-Russisch woorenboek uit te voorschijn. Behalve een wereldontvanger had hij voor zijn vertrek ook dit lexicon aangeschaft om eventuele Russische krijgsgevangenen beter te kunnen verstaan. ’s Avonds, als hij alleen is in zijn verduisterde kamer zit Häberle bij de klanken van licht klassieke muziek hardop Russische woordjes te leren. Voor zijn veiligheid zitten er twee Chowkidars, bewapende bewakers voor zijn huis. De meeste Afghanen spreken wel geen Russich maar een paar woordjes kennen ze wel. De volgende dag melden ze aan hun commandant dat er de afgelopen nacht vreemde muziek te horen was in het huis van de dokter en dat deze hoewel alleen, duidelijk Russisch had zitten praten. Daarmee was voor Mansur de hele zaak duidelijk: de Duitse dokter is geen arts maar een agent van de Russische KGB die er op de een of andere manier in geslaagd is te infitreren in het Duitse Komitee om hem, Mansur te bespioneren!

Russische spionnen worden door de muschahedin, als ze genadig zijn, doodgeschoten. Dokter Häberle heeft niet het geringste vermoeden van de catastrofe hem boven het hoofd hangt. Niemand laat weten wat ie van hem vindt en wat hem te wachten staat. En al zou hij het weten, in zijn eentje vluchten zou onmogelijk zijn. Ook Mansur heeft een probleem: Een vertrouwde goede vriend, namelijk Reinhard Erös uit Peschawar heeft deze arts naar hem toe gestuurd om de mensen in deze afgelegen streek te helpen. Daardoor is deze arts zijn gast. Als gastheer is hij verantwoordelijk voor diens wel en wee. Die arts is echter helemaal geen arts maar een vijandelijke spion. En spionnen worden vermoord. Ik was, als de man die deze gast en spion gestuurd had ook misleid. Mansur besluit mij een een brief te sturen voor hij korte metten maakt met de vermeende spion.

Faisal een van mijn Afghaanse medewerkers is krijtwit aals hij de brief gelezen en vertaals heeft:”de arts die je ons hebt gestuurd is geen echte arts maar een spion van de Russen. Hij is niet langer onze gast. Je kunt hem terughalen en zalf bestraffen of we doen het hier zelf .“ Mansur geeft me een week de tijd om te beslissen. Ik weet heel zeker dat de kinderarts geen spion is en ik vermoed dat er ergens een vreselijk misverstand is. De tijd dringt. Zonder veel voorbereidingen steken we de volgende nacht al te paard de grens over. De volgende dag komen we al in het vredige dorp aan. Dokter Häberle is verrast mij te zien en dat we hem zo snel al weer naar Pakistan willen tereugbrengen. Hij wilde hier eigenlijk nog drie weken werken. Hij doet mij verslag van de “kleine moeilijkheden” die er op het ogenblik zijn met de patiënten. Ik vertel hem nog niets over de achtergrond van onze komst; met zijn ontspannen onbezorgde gedrag zou hij ons ook gewoon niet kunnen geloven.

Onderweg naar het dorp had ik met Alem, met mijn naaste en meest vertrouwde medewerker beraadslaagd en gepoogd een strategie te bedenken om Mansur ervan te kunnen overtuigen dat deze arts geen spion is. Alem weet zeker dat noch argumenten, noch de beste retoriek de commandant van zijn voornemen zullen kunnen afbrengen. Meteen bij het begin van mijn gesprek met mansur weet ik dat Alem het bij het rechte eind heeft. Mansur is er rotsvast van overtuigd dat hij een spion in zijn dorp heeft. Ik probeer daarom om daar niet meteen over in discussie te gaan en laat de verdere gang afhandeling het aan Alem over.

We zitten tot middernacht bij elkaar. Alem voert een heftige discussie met de commandant zonder dat er vertaald wordt. Ik dring daar ook niet opaan, de lange rit heeft me zo afgemet dat ik op ze zachte tapijtvloer  in huize Mansur in slaap val. De volgende ochtend, bij het theedrinken neemt Alem me even apart en beschrijft me het verloop van het “nachtelijke gesprek”. “Mansur heeft me beschreven hoe de arts zich gedragen heeft sinds de dag dat hij aankwam.: De dokter wilde van begin af aan afgezonderd zijn en heeft dus de gastvrijheid van de Malik om in zijn huis te wonen niet aangenomen. Hij beweerde dat hij niet kan wonen en werken in een huis met wapens. Een eerlijke man zou zoiets niet zeggen. Hij is dagenlang bezig geweest met het onderzoeken van gezonde kinderen. Onze mudschahedin heeft hij helemaal niet of verkeerd behandeld. Daarmee wil hij onze gevechtskracht verzwakken. In zijn kamer staat een radio (de wereldontvanger). ’s Nachts spreekt hij in het geheim zachtjes Russisch en informeert zijn opdrachtgevers in Kaboel en Moskou. Mansur is er rotsvast van overtuigd , dat Häberle een spion is en heeft het voornemen hem te fusilleren. Het zal heel moeilijk zijn hem van dit plan af te brengen.”

Het duizelt mij. Een Duitse arts die het vrijwillig zijn vakantie heeft opgegeven om zieken te helpen daarvoor lichamelijke inspanningen op zich heeft genomen en die zich heeft blootgesteld aan de gevaren van de oorlog moet dus voor mijn ogen worden gefusilleerd. Nu pas bespreek ik de situatie met Dr. Häberle en hoor uit zijn mond het daadwerkelijke verloop en de beweegredenen voor zijn manier van doen. Met opzet voer ik het gesprek in alle openheid voor het huis van de malik. Ik zit bewust niet te dicht bij Häberle en doe mijn best om een strenge en ernstige indruk te maken.

We spreken natuurlijk Duits; dat zullen de nieuwsgierige omstanders wel accepteren. Des te meer moet ik in mijn mimiek en spreektoon de indruk wekken van afwijzing en afschuw van deze “spion”. Het lijkt me te lukken. Want als ik aan mansur vraag om die avond een “Shura” , een vergadering van de dorpsoudsten,te beleggen stemt hij daarin toe. Ik draag Häberle op om vanaf nu helemaal in zijn kamer te blijven en niets  te doen zonder mijn toestemming. Mansur is zeer ingenomen met mijn voorstel om de bewaking van het huis van “de spion” te versterken. Natuurlijk speelt zich nu een soort kermistoneelstuk af. Een dramatisch theaterstuk waarvan alleen

Häberle, Alem en ik weten dat het spel is. Boven ons hoofd schommelt het zwaard van Damokles en het hangt aan een zijden draadje. Onder vier ogen ontwikkelen Alem en ik een strategie om Häberle snel en ongeschonden weer naar Pakistan te kunnen terugbrengen zonder dat we de Malik tot andere gedachten hoeven te brengen. De shura is bijeengekomen op de binnenplaats van de malik. Een twintigtal baardige mannen van de dorpsraad zit in een kring. Ze zwijgen totdat Mansur de vergadering opent.

Jirga en shura zijn in de cultuur van de Pashtuns het politieke forum waar alle problemen en vragen gemeenschappelijk besproken en besloten worden. De malik  en de  Khan en bij de “Loya Jirga” de raadsvergadering op landelijk niveau en zelfs ook de koning zijn allemaal slechts Primus inter pares leider onder gelijken. Iedere deelnemer aan de vergadering heeft de zelfde rechten, alle besluiten moeten in volstrekte overeenstemming worden genomen. Overtuigingskracht, goede argumenten, het vermogen om compromissen te kunnen bedenken en aanvaarden, en niet rang, rijkdom en bezit zijn doorslaggevend in dit systeem van basisdemocratie.

Het gladde ijs waarop ik me beweeg als ik het woord mag voeren in de kring van de Shura is dun. Alles hangt nu af van het vermogen van Alem om mijn gedachten in goede bewoordingen samen te vatten. Hij weet waar het om gaat en kent mijn argumenten.

Ik wil mijn dank uitspreken aan commandant mansur en aan alle mannen uit het dorp voor de gastvrije ontvangst. U kent mij en weet dat wij Duitsers u al jaren helpen met goede artsen. Door mijn schuld is het de Schurawis (de Russen) nu gelukt een spion in onze groep binnen te smokkelen. Commandant mansur heeft dat met zijn wijsheid en behoedzaamheid op tijd  ontdekt zodat de spion geen kwaad heeft kunnen uitrichten.

Het zou nu uw goede recht zijn om deze spion naar jullie eigen wetten te berechten. Maar wie zou daar mee gebaat zijn? Buiten dit dorp zou dan niemand aan de weet komen dat het jullie commandant Mansur was die deze spion ontdekt heeft.  Laat deze spion aan mij over. Ik zal hem meenemen naar Peschawar om daar ten aanschouwen van de hele wereld het gewetenloze optreden van de Russen aan  de kaak te stellen en tegelijk de wijsheid van jullie commandant en het hele dorp prijzen. Ik beloof u al binnen een paar weken een andere arts te sturen en bovendien zaadgoed en gereedschap. Ik sta diep bij u in het krijt ik vraag u om vergeving en een wijze beslissing.”

De gezichten van de mannen die naar de woorden van Alem hebben geluisterd verraden niets, geen reactie. Het zijn geen gezichten van het pokerspel maar het is de onbewegelijke mimiek van waardige oude mannen die voor een moeilijke beslissing staan. Alem en ik trekken ons terug, we waren slechts gasten. Het besluit van de Shura zal nog deze nacht worden genomen. Mansur roept me bij zich en deelt me heel beknopt het bestuit mee: “De spion is hier door jou, een vriend in het dorp, in het land gekomen. Jij bent net zo ontgoocheld als wij. Wij willen in de toekomst ook in vriendschap kunnen samenwerken en laten deze man daarom, zoals je zelf hebt voorgesteld aan jou over”

Drie dagen later we zijn terug in Peschawar. De nachtmerrie is voorbij; maar het was geen droom maar de harde werkelijkheid van een archaïsche wereld. Om deze nachtmerrie voor eens en voor altijd uit de wereld te helpen moeten we het toneelspel nog een dagje voortzetten. Mansur heeft een van zijn zoons meegestuurd. Die moet getuige zijn van hoe ik de de spion en het gewetenloze optreden van shurawi’s zal aanklagen aan de wereldpers. Maar bovendien en dat is veruit het belangrijkste moet hij zien hoe ik de naam van zijn vader en diens roemrijke daad bekend zal maken. We ensceneerden een “persconferentie “. Ik vraag een handjevol goede vrienden te komen en geef ze een grove uitleg over de “spionagegeschiedenis” Met schrijfblok en cassetterecorders zitten de zes “journalisten” aan tafel en luisteren, zoals afgesproken naar wat ik te zeggen heb. Amon, de zoon van Mansur, spreekt geen woord Engels en Alem vertaalt het afgesproken verhaal voor hem in bloemrijk Paschtu. De ogen van Amon glanzen als Alem de rol van Mansur beschrijft, hoe hij de spion ontmaskert en verhaalt van de grootmoedigheid waarmee hij de spion behandelt, glanzen. Ik kan wel raden wat hij zijn vader zal vertellen.

Wij Europeanen zitten deze avond nog lang bij elkaar en proosten nog heel wat keren op het prachtige indianenverhaal. Häberle en ik, we worden ons nu pas echt bewust van de acrobatische toer die we hebben uitgehaald. Niemand heeft mij of dr. Häberle gedwongen ons in deze buitendlandse en eigenaardige wereld te begeven. Als je je daar dan toch in waagt moet je ook weten wat je te wachten staat. Naar westerse maatstaven had Häberle zich nergens aan schuldig gemaakt. Zijn medisch handelen was helemaal correct. Hij had volgens de medische moraal voorrang gegeven aan de zwaksten in de oorlog, eerst de kinderen. En ook met het het hardop oefenen van Russische woordjes heeft hij niets strafbaars gedaan.

Echter in de wereld van de Paschtunen die berust op de moraal en gedragscode van de Afghanen in oorlog, heeft hij een fout begaan; Hij heeft de gastvrijheid van een belangrijke man, voor wie gastvrijheid het hoogste rechtsgoed betekent, van de hand gewezen . Er is geen Afghaan die zijn argument _ik kan niet tegen oorlogstuig– kan begrijpen. Hij heeft de oorlogsprioriteiten- eerst de strijder, de man en dan de strijders van de toekomst, de jongen en daarna de vrouw die de toekomstige strijders baart en tenslotte de toekomstige barende moeder die toekomstige strijders zal baren, het meisje veronachtzaamd bij zijn werk als dokter. Hij, de buitenlander heeft in stiekem Russisch gesproken, de taal van de vijand die overal spionnen heeft. Dat deed hij allemaal ’s nachts, achter gesloten deuren met een radio op zijn kamer waarvan de Afghanen niets wisten. Zoiets doet toch alleen een spion?

Je kan de “domheid” en “achterlijkheid”, de geweldadigheid en “primitiviteit” van deze onbeschaschaafden natuurlijk verwerpelijk vinden en het het Pashtun “oog om oog” denken en handelen zoals wij dat kennen uit het oude testament veroordelen. Ik kan het in de korte tijd die ik heb niet veranderen.  Ik herinner me de inscriptie boven de ingang van een belangrijk opleidingsgebouw van de Bundeswehr: “’God, geef mij de kracht om de dingen te veranderen die ik veranderen kan. Geef me de beheersing om te berusten in zaken die ik niet kan veranderen. En geef me de wijsheid om die twee dingen van elkaar te onderscheiden.”’

 Allah maak dat het een  jongen wordt…

Marko, onze gyneacoloog, is al acht weken ingezet. We hadden met hem afgesproken dat ik hem de laatste dagen in het land ondersteuning zou bieden en dat we dan samen zouden terugkeren. In zijn echt feodaal kleine ziekenhuisje- het gebouwtje was vroeger een schooltje is tot nu toe onbeschadigd gebleven- heeft hij het gezellig ingericht: een eigen woonkamer met tapijt en zitkussens, in de kamer ernaast hangt een schenkkan met een kabeltje aan het deksel – de douche. De ruimtes beschikken over elektrisch licht en een ventilator. In de kleine keuken staat zijn kok aan het fornuis te rommelen en voor het gebouw bloeit juist de hennep. Meer dan duizend patiënten zijn de afgelopen weken geholpen. De voorraad medicijnen begint op te raken. Het merendeel van zijn patiënten bestond uit vrouwen en kinderen. Hij heeft uitstekend samengewerkt met de plaatselijke malik en de mannen uit het dorp.

De volgende dag houden we gezamelijk spreekuur. Marko neemt de vrouwen en meisjes voor zijn rekening ik bekommer me om de mannen en de jongens. Na een paar jaar ervaring kun je aan de ziektes en verwondingen van patiënten nauwkeurig  beschrijven hoe intensief de oorlog in een bepaald gebied is. Ondervoeding en verkeerde voeding bij kinderen, bloedarmoede bij vrouwen wijzen er vaak op dat de Kareze een jaar of twee, drie met gerichte luchtaanvallen per helikopter en boorraketten zijn vernield. De onderaardse irrigatiekanalen, de velden konden niet meer voldoende van water worden voorzien waardoor de oogsten mager waren. Oude schotwonden door geweer en pistool maken duidelijk dat er een tijd geleden in deze omgeving gevechten zijn zijn geweest tegen lichte pantserwagens en paratroepen. Slecht genezen brandwondenzijn een aanwijzing voor vliegtuigen die maanden geleden napalm of fosforbommen hebben afgeworpen. De mensen in de omliggende dorpen zijn slecht gevoed, de sterfte onder moeders en kinderen is veel hoger dan het gemiddeld, dat is weer een aanwijzing voor de vernietigde irrigatie.

Bij mijn eerste ontmoeting met de malik en de moela van het dorp word ik in mijn vermoeden bevestigd. Toch zijn er tot nu toe maar weinig mensen gevlucht. De weg naar Pakistan is lang en zwaar. In de afgelopen 12 maanden zijn er geen verdere aanvallen meer geweest. In plaats van gekwalificeerde Europese artsen hebben de bewoners vooral behoefte aan bouwmachines en handwerkers die het irrigatiesysteem kunnen herstellen. In plaats van onze medicijnen zou graan, groente en zaaigoed hun meer tot voordeel strekken. Marko berust na 7 weken nog niet in de situatie en ondanks de frustraties heeft hij met grote betrokkenheid zijn medische handelingen verricht. Frustraties maken je moe, ze putten je uit. Hij ziet er dan ook moe uit alsof hij zo zou kunnen slapen. Het dorp is geen enkele maal aangevallen tijdens zijn verblijf.

We werken in twee kamers met een tussendeur. We hebben maar een tolk. De onderzoeken verlopen daarom wat moeizaam. Nazim, de tolk, spreekt uitstekend Duits. Hij was tot 1980 leerling op het Duitse Armani lyceum in Kaboel een van de beste jongensscholen van het land. De school werd al in 1920 gesticht en het onderwijs werd door Duitse en Afhaanse leraren in de beide talen gegeven. Na het behalen van een diploma konden jongens ook in Duitsland studeren een van die mogelijkheid werd veel gebruik gemaakt. Honderden Afghaanse studenten hebben examen gedaan aan Duitse universiteiten en hogescholen. Na hun terugkeer gingen ze aan de slag als  Arts, chemicus, natuurkundige, ingenieur, leraar of docent. Ze hebben carrière gemaakt en zijn te vinden op tal van sleutelposities in hun vaderland.

De eerste buitenlandse studenten in Duitsland na de oorlog kwamen uit Afghanistan. De goede betrekkingen tussen Duitsland en Afghanistan vinden ook hun oorsprong in de grondslag van deze eliteschool. Tot begin jaren 80 van de 20ste  eeuw werd er lesgegeven door docenten uit de Bondsrepubliek. Vanaf 1983 werden ze afgelost door leraren uit de DDR. Tijdens de maanden van overlapping dat er leraren waren uit de beide Duitslanden was het de leraren uit de DDR streng verboden om ook maar een woord met hun collega’s uit West Duitsland te wisselen. De koude oorlog speelde ook in Afghanistan. Het was een hete oorlog geworden die de hoge kwaliteit van de school te niet deed.

Nazim moest vanwege de oorlog voortijdig de school verlaten. Zijn vader was een overtuigd tegenstander van het regime en vluchtte met zijn familie naar Pakistan. Nazim wil na de oorlog medicijnen studeren en kinderarts worden. Daarvoor kwam het mooi van pas, dat hij bij het Deutschen Afghanistan Komitee aan het werk kon als tolk zodat hij samen met de Duitse artsen zijn landgenoten  kan helpen.

In de kamer naast mij wordt het rumoerig. Ik hoor Marko ongewoon luid en energiek spreken en nazim net zo indringend zijn vertaling uitspreken. Het heeft er alle schijn van dat het om een zwangerschap gaat. Na een paar minuten s het plotseling stil, ze komen allebei mijn kamer in. Ik heb net een paar snijwonden gehecht bij een klein meisje en haar dapperheid beloond met een reep chocola.  Het kleintje veegt de tranen van haar wangen en  gaat de spreekkamer uit met de chocola in de hand. “’Ik geef de helft van de reep aan mijn kleine broertje want die is ziek.” Zegt ze als ik haar vraag waarom ze de chocola meeneemt in plaats van opeet. Of haar broertje dat ook voor haar zou hebben gedaan? Marko is woedend en dat laat hij duidelijk merken. “”Zeven weken is alles hier gladjes verlopen en nu net voor we weggaan  deze ellende.””

Zojuist heeft een hoogzwangere vrouw samen met haar man de spreekkamer weer verlaten zonder dat de noodzakelijke onderzoeken en behandeling hebben plaatsgevonden. Waarom is marko zo woedend? “’de vrouw had zware bloedingen in de late zwangerschap. Jij weet wat dat waarschijnlijk te betekenen heeft. En haar man staat het niet toe dat ik haar aanraak.” Nou begrijp ik de reactie van deze Zwitserse vrouwenarts; Hij is woest op de echtgenoot en vreest voor het leven van deze zwangere vrouw. Ik neem Nazim bij de arm en samen gaan we het echtpaar achterna. Aan het einde van de dorpsstraat halen we het tweetal in. Nazim stelt me voor aan de echtgenoot. Nu is de juiste keuze van elk woord, elke zin belangrijk als ik de man wil overtuigen. Van Nazim weet ik dat boer Mahmud een zeer vroom man is maar verder ook dat het een een stijfkoppige en tamelijk domme kerel is. “’Mahmud, dit is de Duitse dokter. Hij zou graag nog een keertje met je willen spreken over de moeder van je kinderen. Wil je alstjeblieft met ons mee terugkomen naar het hospitaal?”

Met de formulering “moeder van je kinderen” had Nazim duidelijk aan Mahmud laten weten dat zijn vrouew in de hoedanigheid van echtgenote ons niets aangaat maar dat het in de eerste plaats om de kinderen gaat. Voor Europeanen is deze denkwijze niet te volgen. Mahmud komt met ons mee., zijn vrouw laat hij thuis. Omdat het voorafgaande gesprek met Marko zo heftig was geweest laat ik de Zwitser ., al is hij zeer vakkundig, even buiten het gesprek. Ik voer het gesprek alleen samen met Nazim. Ik weet waar het nu op aan komt.Marko moet de vrouw zo snel mogelijk kunnen onderzoeken en haar dan waarschijnlijk opereren. In de simpele wereld van Mahmud mag geen enkele man, al is hij arts , zonder zijn toestemming als echtgenoot – in geval van ongetrouwde vrouwen betreft het de vaders of oudere broers- onderzoeken of aanraken. Zijn eer en waardigheid staan dat in de weg. De wil van de vrouw zelf speelt hier hoegenaamd geen rol Nazim kent de wereld van zijn landgenoten en weet ook hoe je die openbreekt. Ik hoef bijna niets te zeggen, Nazim vertaalt mijn gedachten.

Het gesprek tussen de beide paschtunen gaat voort. Ik onderbreek het voor een kleine theepauze en klets met de boer over zijn familie zonder van de vrouw te reppen.We discussieren over de slechte oogsten, de vernielde irrigatie de ondermijnde akkers en over de oorlog. Ondertussen merk ik dat zijn twee volwassen zonen in de Jihad gevallen zijn. Hij woont nu nog alleen samen met zijn vrouw en drie dochters. Meer zonen telt het gezin niet. Ik laat hen eventjes alleen enberaadslaag in de aangrenzende kamer met nazim en de zwitser. Marko, die de vrouw weliswaar niet heeft kunnen onderzoeken is er tamelijk zeker van dat de placenta heeft losgelaten en de oorzaak is van de hevige bloedingen. We zullen tot een keizersnede moeten overgaan willen we het leven  van de vrouw en het kind redden. Ik vertel marko over de gevallen zonen en dat Mahmud zijn zonen ontzettend mist. Daar moeten we op inhaken, we moeten alles op één kaart zetten. Het is heel hoog spel als we ons hiermee inlaten. Door slechts manueel onderzoek kan marko natuurlijk niet vaststellen of de ongeborenen een jongetje of een meisje is. Maar daar komt het nou net oop aan bij ons pokerspel.

Nazim verklaart aan de vader, dat de Duitse arts  – Marko moeten we nu verder even buiten het spel leten- er van overtuigd is dat er  in de buik van de moeder van zijn kinderen een jongetje zit. Als hij zijn vrouw niet mag opereren of onderzoeken zal niet alleen de vrouw maar ook deze zoon sterven. De boer begint wat onzeker te worden merken we. Hij zit in de knoop met zichzelf en zijn cultuur. Nazim gaat nog een stapje verder en vertelt de man over mijn vier zonen, hoe trots ik op hen ben en hoe gelukkig ik me zou voelen als hij Mahmud ook weer een zoon zou hebben. Na een half uur heeft nazim hem helemaal vermurwd. Mahmud geeft de artsen toestemming de buik van zijn vrouw open te snijden.  M<arko zet de operatie al voor de volgende dag op het programma. Nu hebben we twee zorgen: zal de vrouw het bloedverlies overleven dat deze operatie met zich mee brengt? En is het wel een jongen die zij ter werled zal brengen? Zou de vrouw het niet overleven dan is het naar de voorstelling van de echtgenoot de wil van Allh.  Maar als het geen zoon zal blijken dan hebben Marko, Nazim en ik een groot probleem en dan niet met Allah maar met de echtgenoot.

Als ik een paar jaar later tijdens een lezing van deze geschiedenis verhaal vergeet ik de toehoorders over de afloop te vertellen. Op de opgewonden vraag van een luisteraarster of het een jongetje of een meisje was gewordenantwoordde mijn vrouw “Als het geen jongen geweest was zou mijn man vanavond niet voor u hebben kunnen spreken. Hij zou Aghanistan niet levend uitgekomen zijn.”

Gezinsleven in Peschawar

Hoe (over)leef je met een gezin met vier kleine kinderen en een hond in dit verre , wilde Peschawar? Daarover kan mijn vrouw veel meer en beter vertellen:

Annet Erös:

Als ik eind februari 1988 het vliegtuig instap weet ik al met welk avontuur ik me heb ingelaten/ aan wat voor avontuur ik ben begonnen.Een driekwart jaar daarvoor , in de zomer van 1987 had ik mijn man een week begeleid tijdens een “’Verlofinzet”’ voor het Deutsche Afghanistan Kimitee in Peschawar  . Ik was toendertijd onmiddellijk in de volledig andere wereld van duizend en een nacht gedoken en had me er thuis gevoeld. Ik kon maar niet genoeg krijgen van de oude bazaar in de binnenstad met zijn ontelbare kleine sierradenwinkeltjes, de eindeloze balen stof in alle kleuren en patronen van de wereld, de bergen met verschillende soorten rijst, de duizenden zakken met oosterse kruiden, de ketelslagers met koper en zilver, tapijthandelaren de uitpuilende fruitstalletjes met heerlijk opgetaste vruchten en groenten , de ezelskarren en kameelkarren en de paardenspannen, de permanente claxons en ratels van de kleine kleurige Tuktuk-rikschas.

Half bevangen drong ik me door de smalle straatjes temidden van de mensenmenigte. Het waren baardige mannenin hun Paschtun Schalwar kamiz, een Pakoll of een tulband op het hoofd. Daar waren de vrouwn in de Afghaanse Paschtun Burka of ook in de schalwar, een lichte wijde broekmet een passende net zo wijde maar bedrukte  Kamiz die tot over de knie valt. Daarbij een elegante sjaal om de hals of ook over het hoofd. Meteen op de eerste dag  had ik zelf ook zo’n gewaad aangeschaft, zo praktisch in de hitte en passend bij de cultuur.

Ik had ook kennis gemaakt met de foeilelijke en treurige armoede in de vluchtelingenkampen, de primitieve ziekenhuizen waarin honderden Mudshahedinstrijders meest met amputaties lagen te hopen op genezing. Ik was ontsteld door de uitgemergelde moeders in versleten Burka’s met hun broodmagere, vaak doodzieke kinderen op de arm die in de veldhospitaaltjes van de vluchtelingenkampen op hulp hoopten. Het idee op tenminste een heel klein beetje te kunnen bijdragen aan hulp aan deze mensen die het in tegenstelling tot mensen uit onze eigen werelld zo slecht getroffen hebben, sprak me zeer aan. De onvergelijkbare gastvrijheid van de Paschtunen vond ik overweldigend. Ze nodigden ons uit in hun kleine dicht tegen elkaar lemen huizen die ze in de pakistaanse vluchtelingenkampen zelf hadden opgetrokken. Een kleine kamer voor vader, moeder en de kinderen, een tapijt op de lemen vloer als ze dat hadden meegenomen uit Afghanistan. De huizen zijn zo gebouwd dat ze rond een gemeenschappelijke binnenhof staan. In de andere huisjes wonen dan de zomen van het hoofd van de familie met hun gezinnen en natuurlijk ook de grootouders van de grootfamilie.

In de grootste hutten worden de gasten ontvangen: er wordt een groot tafelzeil op de vloer uitgespreid waar we omheen gaan zitten. Wij, dat zijn de aanwezige volwassen mannen van de familie en tussen wie ik de enige vrouw ben. Als buitenlandse hoef ik me niet te onderwerpen aan  de strenge regels van de Purdah.  Ik hoef mij als vrouw niet netjes terug te trekken voor vreemde mannen. Ook de mannen van de familie zijn niet voltallig aanwezig. Eeen paar van hen hebben hun vrouw onder de hoede van hun broers overgelaten en zijn weer over  de bergen getrokken  terug naar Afghanistan om verder te vechten in de Jihad tegen de Russen. Een van de zonen brengt een kan met water en een grote schaal zodat iedereen zijn handen kan wassen voor het gastmaal. Dan stallen de jongens de ene heerlijkheid na de andere uit op het laken: reusachtige borden met bergen rijst, vermengd met schapenvlees met snippertjes wortel erover heen, geroosterde amandelen en rozijnen, deegflapjes gevuld met gehakt (een specialiteit van Alem, hij heeft het zelf gemaakt.) vleesspiesjes, gebraden stukjes haan, kruidig bereide spinazie en auberginen doe kostelijk zijn aangebraden met tomaten. Daarbij wordt het platte brood geserveerd en veel groene thee met kardamon en suiker. Het is een lange uitgebreide maaltijd. Het smaakt verrukkelijk en ik luister naar interessante gesprekken. Ik krijg echter ook een licht gevoel van onbehagen want ik weet dat de familie alles wat ze voor ons heeft gemaakt zichzelf niet eens  En ik mooet denken aan d e vrouwen van de familie die pas kunnen eten als wij klaar zijn. Ze krijgen wat wij overgelaten hebben.

Wij als betrekkelijke rijke westerlingen kunnen de armoede van het leven in peschawar goed doorstaan doordat we ons kunnen terugtrekken uit de borrelende heksenketel van de stad; uit de hitte , het stof lawaai stank de drek en de dichtste mensenmenigte in een groot en schoon en gekoeld huis in University Town. Omgeven door hoge muren om te zorgen dat vrouwen gevrijwaard zijn van de blikken van vreemde mannen, te midden van heerlijke tuinen die met voldoende bewatering het hele jaar door  de mooiste rozen en bougainville laat bloeien wonen de rijke Pakistani van de bovenlaag van de bevolking. En daar woonden ten tijde van de Afghaans Russische oorlog ook tweeduizend zogenaamde expatriats, mensen uit alle windstreken die zich in dienst van de verschillende hulpverleningsorganisaties om de miljoenen Afghaanse vluchtelingen bekommerdenof in moedige ’trips` in Afghanistan zelf probeerden de nood van de mensen te lenigen.

Na drie dagen `vakantie` hadden mijn man en ik destijds besloten om voorlopig eerst voor een jaar met het gezin naar peschawar te tekken. Mijn man wilde de leiding van de DAK ter plaatse op zich nemen en deze hulporganisatie verder uitbouwen.

Vertrek naar een nieuwe wereld

Eind februari 1988 trokken we er dus op uit: De kinderen Veit (8), (Urs )7, Welf (5), en Trutz die net twee jaar was geworden, ookde familiehond Argos een grote Airdale terriër en drie grote koffers. Wij zijn de voorhoede van de familieexpeditie . De “’chef”’ had nog wat werkverplichtingen en zal ons tien dagen later achterna reizen. De tweede semester van de internationale Amerikaanse school in Peschawar begint al op 1 maart en onze twee oudtse schoolplichtige kinderen moeten op tijd beginnen. Ik zal voor het eerst sinds mijn ambtenaarschap mijn beroep van lerares weer ter hand kunnen uitoefenen. Daar verheug ik me enorm op en ook ik wil op tijd beginnen.

Vanwege de hond vliegen we met een Boeing 747 van de PIA , pakistaanse Vliegmaatschappij. PIA, voor spotters ook wel afkorting van “Perhaps It will Arrive ”of “ Please Inform Allah” is op dat moment niet alleen de voordeligste maar ook de enige maatschappij die een non stop vlucht biedt. En Argos vliegt niet graag. De hond baart me ook de grootste zorgen: hij zou nooit vrijwillig een nauwe kennel instappen. Ik zat er helemaal mis: de hond had al dagen lang door dat het gezin op reis ging, zoals alle honden in de wereld wilde  hij in geen geval alleen achter blijven. Hij gaat de kennel in minder dan een oogwenk. In Afghanistan en Pakistan zie je alleen schurftige straathonden die ’s nachts in de steegjes rondscharrelen. Honden worden niet als honden gehouden maar  toch zijn de Pakistani heel lief voor de hond. Op het vliegveld van Islamabad wordt hij als eerste Bagagestuk meteen op de lopende band geplaatst. De rit van 100 km in de pick-up van Islamabad naar peschawar is voor onze zoons al het eerste langverwachte avontuur. Ze jubelen bij elke grote hobbel en kuil in het wegdek, elke paard en wagen die we aan de verkeerde kant van de weg tegenkomen. Deze ontmoeteingen geven onmiskenbaar aan dat we het saaie geordende europese leven achter ons hebben gelaten.

Met net zoveel enthousiasme accepteren de kinderen de omgeving. De duitse winterplunje wordt verwisseld voor korte broek en T-shirt want het is meer dan voorkaarsachtig warm.  Bij de outfit van de jongens horen al snel ook krijgshaftige stokken die hun geweren zijn zoals ze die zien dragen door onze twee Tschokidas, poortwachters. Ook al verloopt de communicatie tussen de Afhanen en de kinderen anvankelijk   vooral met handen en voeten ze sluiten wel meteen vriendschap met Dilba, een van de wachters. Hij is een kleine gespierde Hazara met twee mongoolse spleetogen die altijd vrolijk glimmen. Je ziet hem nooit zonder Kalaschnikov. Dat maakt indruk op de jongens en ze laten zich meteen “inwerken” in deze niewe aantrtekkelijk plaats. Het grote zware ijzeren hek op een kier openen als er bezoekers komen, controleren en navragen of de bezoeker, de gast, de vragensteller of vriend moet binnenlaten en in dat gevan de poort werkelijk openen.

Ook het eten in het Tschokidahuisje  samen met het andere afghaanse huispersoneel is veel spannender dan aan de grote tafel in de gekoelde eetkamer. Op een deken gehurkt op de vloer en met de handen (let wel de rechter , de linker is voor andere verrichtingen te gebruiken!) mogen eten uit de grote gemeenschappelijke schaal dat komt helemaal tegemoet aan de tafelmanieren die de jongens voorstaan. Ze hebben het snel perfect onder de knie en laten mij met trots zien dat ze zelfs al soep met hun handen kunnen eten. Ze zijn er bijna net zo handig in als echte Afghanen ze klemmen een stuk van het platte brood , naan, tussen drie vingers in hun rechter hand en “lepelen” daarmaa ook de vloeibaarste gerechte vaardig op. Hoogst verbaasd stel ik vast, dat de kinderen bij  Afghaanse gerechten die hen onbekend zijn meteen enthousiast toetasten terwijl ze hun neus ophalen wanneer onze kok hen spagghetti of havermouth voorzet. Dat smaakt “Pakistaans”. Het mokken van de kinderen houdt pas op als  ik een trucje gebruik  door de havervlokken uit de bazar in een zorgvuldig bewaarde verpakking van een echte duitse doos havermouth overdoe. Een duitse bezoeker had die speciaal meegebracht. Argos, onze hond voelt zich helemaal thuis waar het gezin is.  Onze Afghanen houden de voor hun ongewone huisgenoot argwanend en sommigen wat angstig in de gaten. De hond is duidelijk ook wat onzeker door de baardige mannen met hun wijde stoffen gewaden, grote tulbanden en kalaschnikows in de hand.

Op een dag meldt Diba dat commander Zamon er is. Het doet ons plezier om hem te ontvangen , Alleen, hij komt niet binnen. We wachten , 5 minuten, 10 minuten….er klopt iets niet. In plaats daarvan horen we buiten voor het huis een woest hondengeblaf en een aanblik waarover we nu nog moeten gniffelen als we eraan denken. Een grote zware Mitschubischi/ Pajero  met daarin de statige Commander Zamon en acht angstig kijkende hoewel zwaar bewapende Mudschaheds. Om de auto rent Argos tekeer gaand als een woeste wolf.  Voorzichtig draait de commander het raampje op een kiertje en roept naar ons:” Please , tell the dog he knows me!” Voor we Argos hebben weggbracht stapt geen evan de succevolle vrijheidsstrijders uit de auto.

Meteen in de eerste week zal Argos getuigen zijn van dramatisch voorval op het erf. Het is vrijdag en ons gezin geniet van deze enige vrije dag in de week in het zwembad van het Pearl Continental hotel het enige hotel met een westelijk standaard en en het enige quasi openbaar toegankelijk zwembad van heel Peschawar.Thuis zijn alleen en de hond en de beide Tschokida´s , de aardige Dilba en Chalid, een jongeman die steeds duidster kijkt. Niemand van de andere huisgenoten mag hem graag, niemand weet ook waar hij vandaan komt . Voor Afghanen is het veel belangrijker iemands afstamming te kennen dan te weten dan de geboortedatum. Blijkbaar kregen de twee Tschokida´s ruzie en wel zo erg dat er in de lucht werd geschoten horen we die avond van de bezorgde buren. We komen er niet achter wat er gebeurt was. Beide mannen zweren bij de Koran dat zij niet geschoten hebben. Maar vanwege de kinderen hebben de beide Tschokida´s hebben het voorschrift om de wapens overdag ongeladen te dragen. Er moet een maatregel genomen worden om het gezag te handhaven, maar wie moeten we straf geven?

Ineens is er voor,  bij de deur een wild lawaai te horen Argaos staat opgewonden blaffend en woedend grommend voor het Tschokida huisje. Binnen zit een zeer angstige Chalid. Hij durft geen stap buiten de deur te zetten. Dilba staat ondertussen helemaal op zijn gemak naast de hond op zijn post. In de ogen van de aanwezige Afghanen is het oordeel nu zonder enige twijfel duidelijk geveld. Tot op de dag van vandaag weten alle tweehonders personeelsleden van de DAK in PeschawarL:   De hond van de familie Erös  kan iets heel bijzonders: hij kan goed en kwaad van elkaar onderscheiden.  We moeten Chalid ontslaan want Argos laat de geìntimideerde man niet meer uit zijn huisje. Iedereen is diep onder de indruk van de wijsheid van onde hond en voortaan wordt hij als een VIP behandeld. Vooral onze kok Abid die nooit helemaal over zijn hondenangst heen is gekomen maakt gebruik van zijn baantje en zorgt met extra porties vlees voor een goede verstandhouding.

De eerste dagen in Peschawar geven mij en de kinderen al snel een soort vakantie gevoel. Daar is de stralende zon, de wetenswaardigheden van de nieuwe omgeving, het zwemmen terwijl je in Duitsland nu het smerigste weer hebt en we hebben een kok een houseboy twee tuinlieden en twee Tschockida´s tot onze beschikking. Zij zijn blij dat ze bij ons een relatief zeer goed betaalde baan hebben waarmee hun grote familie in het vluchtelingenkamp een beetje de eindjes aan elkaar kan knopen- netjes kan rondkomen. Ze lezen elke wens in onze ogen terwijl het voor mij ongewoon is om me zo te laten bedienen.

De enige huishoudelijke plicht die mij de komende maanden overblijft is de  `stafbespreking´ die ik elke dag in alle vroegte moet houden met de kok. Hij was niet een van de door de wol geverfde koks die al talenkennis hebben opgedaan in duitse amerikaanse of franse huishoudingen waarvan het toen wemelde in Peschawar. In het begin loopt het wel wat moeizaam maar het heeft ook veel voordelen: We leren meteen het grote en smakelijke palet van de Afghaanse keuken kennen. Onze dagelijkese gemeenschappelijke planning ´s ochtends is gelijk ook mijn meeste effectieve lesuur om Farsi te leren. In het begin komen we er niet uit zonder gebarentaal, plaatjes en als het niet anders kan een tolk en maar we maken allebei snelle vorderingen en leren elkaars taal. Ik begreep opeens pas goed de betekenis van de uitdrukking.

Een goede dagindeling is heel belangrijk voor de kok want naast ons zeskoppige gezin telt het huishouden op de meeste dagen ook nog 5 tot 10 gasten en medewerkers. Het kantoor van de DAK is in onze kelder van ons huis ondergebrachten de Afghaanse assistenten van Reinhard , Alem en Farid de duitse Zivi en de zwitserse verpleegkundige Barbara die verantwoordelijk is voor de medicijnvoorraad horen helemaal bij de familie. Bovendien herbergt ons grote huis de artsenteams die voor een paar weken of in Peschawar werken ofwel een trip Afghanistan in voorbereiden En bijzondere aandacht gaat uit naar naar de verzorging van de talrijke journalisten uit Europa die onde rhet dak van de DAK insider informatie over Afghanistan willen verzamelen of erop hopen dat ze een paar dagen mee mogen bij de inzet van een van de illegale artsenteams. Er zitten dus heel veel mensen bij ons rond de tafel en er zijn altijd interessante gesprekken en ons gastenboek wordt almaar dikker. Ons huis aan de park Avenue Road lheeft veel weg van een hotel maar dankzij de talrijke Afghaanse huisbedienden verloopt de organisatie meestal gladjes.

De Amerikaanse school

Vanzelfsprekend was een van de noodzakelijke voorwaarden voor onze verhuizing naar Peachawar dat onze kinderen naar een echte school zouden kunnen gaan. We waren ervan overtuigd dat de Internatonale Amerikaanse school van Peschawar IPS daarvoor garant zou kunnen staan. Dat niet alleen maar de ISP was ook juist op dringend op zoek naar een leraar wiskunde , dat is precies mijn vak. Op de tweede dag na de aankomst onderteken ik mijn arbeidscontract. Voor mij doet voor de eerste keer sinds mijn examen en de vorming van onze bijzondere familie een uitgelezen kans om mijn beroep van lereares weer uit te oefenen. En dat onder uitgesproken buitengewone maar ook uitdagende omstandigheden en voorwaarden.

Op de derde dag – de kleine Trutz is in goede handen, wordt waarschijnlijk zelfs verwend door Tahir, de Hausboy ga ik op weg samen met Veit, Urs en Welf naar onze gemeenschappelijke school. Het is 5 minuten lopen langs de weg waaraan wij wonen richting centrum en dan staan we al voor de grote poort die zoals gebruikelijk bij alle Amerikaanse instellingen dag en nacht wordt bewaakt door twee goed bewapende Pakistani. De kinderen zijn  allebei evenzeer in spanning over wat ons te wachten staat. We weten eigenlijk alleen maar  dat er achter de schoolpoort  alles in het engels, nee pardon, in het Amerikaans gaat. Welf van 5 zal naar de kleuterschool gaan. Preschool heet dat hier. Zijn juf is een hele lieve Philipijnse. De andere kinderen in de kleine klas komen uit Engeland, japan,Italië Noorwegen en de VS. Veit en Urs gaan naar de eerste en de tweede klas,  in aansluiting op hun duitse school. Hun juffen, twee Amerikaansen en klasgenoten komen uit Engeland, zweden Noorwegen, Oostenrijk Italië Nederland en Denemarken.

Ik neem het kunstonderwijs voor mijn rekening voor alle klassen en ook het wiskundeonderwijs en het vak Science (een mix van Biologie, aardrijkskunde en natuurkunde) voor de acht leerlingen die samen groep 5/6 vormen. Ze komen uit frankrijk Zwitserland Italië Turkijke Duitsland en er is een kind uit Amerika. De voertaal is uit praktische overwegingen Engels en daar leer ik ieder uur eigenlijk net zoveel van als mijn leerlingen. De leerlingen die al veel langer schoolgaan op de ISP en het engels goed beheersen zijn er trots op hun lerares  verder te kunnen helpen als het gaat om het vinden van een alledaags woord als “schmierstoff” of “loodlijn” , “deelverzameling”.

Ik ben verrast over de snelheid waarmee je je aanwent om in hele speciale situaties , in dit geval school, in het engels te denken en verwoorden. Het valt de kinderen niet veel moeilijker hoewel die in het begin geen woord verstaan van deze taal. Op dit gebied hebben de Amerikaanse juffen veel ervaring. In Amerika is het immers dagelijkse kost om les te geven aan immigrantene de amerikaanse taal niet machtig zijn. Drie maanden duurt het , dan is het kwartje gevallen. De kinderen beginnen alles opeens te verstaan. En dan gaat het opeens heel snel met de taalvaardigheid, als bij een sneeuwbal in plaksneeuw. Ik betwijfel dit statement eerst nog maar het pakt echt zo uit. Bij onze kinderen die met veel plezier onder het spelen met zelfs onder elkaar en ook in gesprekken met onze Afghanen hun nieuwe woordenschat uitproberen en gebruiken. De driemaanden-regel gaat zelfs op bij de kleine Chiara uit Itaië die eigenlijk van meet af aan besloten had om deze taal niet te leren. En hoewel het merendeel van het onderwijs mokkend en met het hoofd op de tafel liggend om haar weerzin en trots te demonstreren; precies na drie maanden merkt ze dat ze het begint te verstaan!

Ik geniet van mijn eerste leservaringen in in deze niet doorsneeschool. Het is leuk en het is spannend om met kinderen uit zoveel landen uit zo veel verschillende onderwijssystemen en achtergrondente werken. De ouders van alle kinderen werken eigenlijk aan hetzelfde doel. Ze zijn medewerkers van de talloze hulporganisaties in peschawar: zehelpen Afghanistan en haar inwoners . Dat heekt ook weerslag op het onderwijs en de kleine schoolgemeenschap. Alle gezinnen in deze community van expatriats kennen elkaar goed hele hechte vriendschapsbanden lopen dwars door alle nationaliteiten.

Een onverwachte ervaring verrast me meteen de eerste schoolweek: een gevoel waar ik nog nooit eerder bij had stilgestaan, namelijk een zekere Europese identiteit. Die manifesteert zich in gemeenschappelijkheden/ overeenkomsten die ik waarneem tussen mijn eurpopese leerlingen en mij. In tegenstelling tot de Amerikanen en Aziaten. Het zijn  deze bijzondere taalvaardigheden en het historisch bewustzijn en de het totale rijkdom van de europese gesciedenis überhaupt.

Er zijn steeds meer “typische” eigenschappen van het Amerikaanse schoolsysteem die mij opvallen en waar ik raar van opkijk. Om te beginnen is er het Amerikaanse handschrift dat een heel de zesjarigen een heel ander soort letters aanbiedt dan het onze. De manier waarop de kinderen leren schrijven doet me haast aan die van de methode van de Koranscholen denken. De hele klas spelt hardop in koor urenlang de woorden. De kinderen leren minder met hun boeken maar vooral met losse werkbladen. Op die bladen hoeven ze niet zelfstandig creatief zinnen te bedenken maar alleen wat open plaatsen in te vullen. Het niveau van de amerikaanse rekenboeken in de hogere klassen komt overeen met wat ik van thuis gewend ben, Als ik met mijn vraag aankom bij de schoolleiding om te vragen op welke wijze we de kennis de verschillende moedertalen van onze internationale kinderen op peil moeten houden stoot ik op een totaal onbegrip van het probleem. Vreemde talenonderwijs is in het geheel geen thema voor de amerikaanse leraren op het IPS, we; voor de leerlingen.

Bij het onderwijs in de creatieve vakken stuit ik op grote terughoudendheid van de Amerikaanse collega’s. Zij geven de voorkeur aan zogenaamde kits. Omdat ze uit Amerika worden geïmporteerd zijn kits duur. Het zijn pakketten met arbeidsmateriaal en precieze voorschriften om het “kunstwerk” in elkaar te zetten en een afbeelding van het te bereiken resultaat. Ik schaf op de bazar wat prachtig mooi gekleurd papier en de meestverleidelijke soorten verf en laat de creativiteit van de kinderen op de vrije loop. Dan is het resutaat wel iets minder gelikt maar het worden toch indrukwekkende decorstukken voor het grote toneelstuk dat we uit zullen voeren op Thanksgiving. Dit feest wordt uitbundig gevierd net als Halloween. Een internationale school met alleen maar Amerikaanse feesten? Ten slotte betalen we allemaal voor de school. En niet zo’n klein beetje ook. Een schooljaar kost per jaar per kinfd drieduizend dollar. En omdat dat zo veel geld is is ook wordt elke vorm van kritiek niet serieus genomen want: Want wat duur is, is goed. De voormalige Amerikaanse school in kaboel die was nog beter want die kostte namelijk nog meer. Dat is de steeds herhaalde typisch Amerikaanse dooddoener als argument.

Wij kunnen de school voor onze kinderen betalen doordat ik het door mijn lesgeven verdien. Onze hulporganisatie, DAK vergoed deze buitensporige schoolkosten niet. De financiele giften van particulieren voor Afghanistan zijn daar niet voor bedoeld. De meeste van de talrijke nationale  en internationale hulporganisaties betalen de onderwijskosten voor de kinderen van hun medewerkers. Maar er zijn ook een paar particuliere, organisaties, meestal kleine zoals die van ons in Peschawar die geweldige effectief werk doen met zeer ‘idealistische’ lonen voor hun mensen. Deze mensen kunnen zich geen amerikaanse school voor hun kinderen veroorloven. Zo is er bijvoorbeeld de Philipijnse juf van Welf: haar zoon van 12 zit thuis en probeert het noodzakelijke zelfstandig te leren. In elk geval heeft hij in zijn moederland al engels geleerd zoadat hij ’s middags na schooltijd sman met de andere kinderen kan spelen.

Beroerder is Jasmine er aan toe. Ze is met haar Franse moeder en een Afghaanse vader Faruk naar Peschawar gekomen. Faruk is werkt in dienst van een Afghaanse hulporganisatie die probeert om op braakliggende landbouwgronden de akkerbouw weer nieuw leven in te blazen. Elke Roepie wordt drie keer omgedraaid en voor schoolgeld zijn de fianciën niet toereikend.  Daardoor heeft jasmine niet alleen schoolproblemen maar ook communicatieproblemen met de andere kinderen. Thuis leert ze namelijk geen engels. De schoolleiding van het ISP is niet bereid om uitzonderlijke gevallen uit socaile overwegingen het schoolgeld te reduceren. “Als iemand zich iets niet kan permitteren, dan zal daar wel een reden voor zijn” is de stereotype Amerikaande redenering.

In de loop van het schooljaar 1988/89 worden de verschillen van mening tussen ons en de Amerikaanse school gedurig duidelijker en langzaam onoverkomelijk. Intussen hebben we besloten om ons verblijf in Peschawar met een jaar te verlengen. Tegelijkertijd besluiten we een andere werkelijk internationale en sociale school te stichtenj. Een Europese school die open staat voor de kinderen van alle Expatriats.

De Europese school

Met dit besluit weten we welk werk ons te doen staat in de zomervakantie. De buitengewoon hete weken in Peschawar – 45 graden in de schaduw- zullen we ontvluchten door naar Duitsland te gaan. In |Munchrem kennen we een Europese school. De leider daarvan luistert met interesse naar ons plan en geeft ons uitvoerig uitleg over de opbouw van  de Europese school. Deze scholen zijn door de EU opgezet speciaal voor de kinderen van de medewerkers van europese autoriteiten. De twee grootse van deze scholen bevinden zich in Brussel. Verder zijn ze te veinden in \Noord Italië, Nederland, Zuid-Engeland, Luxemburg en Frankrijk. In Munchen is de school opgericht voor de ambtenaren van de Europese octrooiraad. De rector adviseert ons contact te zoeken met de chef van alle Europese scholen in Brusel. Hij schent ons gul voldoende uitstekende leermiddelen voor rekenen. Dit vak is de basis voor groep 1 tot en met 6. Het materiaal is volledig taalonafhankelijk en komt dus optimaal tegemoet aan de schoolbenodigdheden. De inhoud is voortreffelijk. Het gehele curriculum van de Europese school is in alle afzonderlijke vakken gestoeld op het beste van het beste wat de verschillende EU landen op onderwijsgebied in huis hebben.

Wat deze scholen voor onze behoeften in Peschawar bijzonder aantrekkelijk maakt is het principe van tweetaligheid. Vanaf de eerste klas wordt er meteen tijd en ruimte ingebouwd voor vreemde taal en moedertaal. Wij gaan daar een beetje creatief mee om en gebruiken de lesuren voor de vreemde taal om onze leerlingen de kennis van hun moedertaal een  beetje op peil te laten houden. Ze moeten  bij terugkeer in hun geboorteland op school weer uit de voeten kunnen in hun eigen taal. De eerste vreemde taal voor onze kinderen is het Engels en deze taal wordt bij alle vakken gebruikt. Onze twee engelse kinderen leren echter Frans.

De chef in Brussel staat zeer positief tegenover de poging om de eerste “private European School” in het leven te roepen. Hij toont veel interesse en oppert dat de school model zou kunnen staan voor meer van deze scholemn “oversea. Hij zal ons met raad en daad bijstaan en er voortaan naasrt het toegangshek van de DAK een sterrenbanier van de EU zal wapperen naast de zwart-rood-gouden vlag. Onze schoolvertrekken zullen namelijk hun plaats vinden in ons huis aan de Park Avenue Road. Het DAK had in de laatste weken nog een ander , kleiner huis gehuurd voor het gestaag groeiende aantal medische teams. Daaedoor kwamen er een paar van onze gastenkamers vrij. \Die konden nu mooi worden ingericht als schoollokalen want we willen de vaste kosten voor de school (concierge, huur, bewaking , stroom etc) zo laag mogelijk houden. We willen waarborgen dat het onderwijs voor de kinderen van alle medewerkers van hulporganisaties van welke nationaliteit dan ook financiëel haalbaar is. We hebben nog drie weken de tijd voor de scholen weer beginnen. Een houten scheidinswand verdeelt een gigantische ruimte in twee kleinere. Op de bazar bestellen we simpele houten banken en tafels en we laten drie schoolborden maken. Het onderwijs-leermateriaal heb ik gedeeltelijk meegenomen uit Duitsland. Wat er nog ontbreekt aan engelse boeken koop ik in de |”englisch Bookstore”of op de bazar. Ook schriften en pennen en krijtjes zijn daar te koop.

Het allerbelangrijkste voor een goede school zijn goede leraren. Wat dat betreft doe ik mooie ontdekkingen binnen onze prachtige cvommunity: Veda, een kleine sierlijke liefdevolle en uiterst energieke  Indiase met een britse, franse en Mauretans paspoort, die ook de talen van al deze landen vloeiend spreekt, zal een van mijn beste leraressen worden. Bovendien bewijst ze zich als een zeer  trouwe vriendin in goede en in slechte tijden tot op de dag van vandaag. Zij is met haar man , die specialist voor ruggengraadaandoeningen is voor het Rode Kruis (IKRK) meegekomen naar Peschawar. Enthousiast zet ze zich in voor deopbouw van onze kleine school. Ze helpt me om alles op tijd , voor het begin van het nieuwe schooljaar voor elkaar te krijgen. We halen nog een bijna afgestudeerde pakistaanse studente Biologie binnen die vloeiend engels spreekt. We willen starten met drie klassen. De verschillende ,oedertalen zullen voor een deel worden verzorgd door moeders of echtgenoten van medewerkers van het IKRK. Daar werken mensen uit alle landen in de wereld. Het bewegingsonderwijs zal in de tuin gegeven worden door een van onze afghaanse huisbedienden . Hij heeft in betere tijden ooit sport gestudeerd in Leipzig. Hij verheugt zich enorm op zijn nieuwe job.

De grootste slag echter die we slaan brengt de Amerikaanse school haast uit evenwicht. De enige computer waarover de DAK de beschikking heeft zal een dag in de week voor de school gereserveerd worden. Dit vak, dat zelfs in Duitsland in die jaren nog geen vanzelfsprekendheid was, zal gegeven worden door Jalal. Hij is Afghaan en een van onze allerslimste kantoormedewerkers. We beginnen precies op 20 augustus  1989 met 25 kinderen. Het schoolgeld is afhankelijk van de financiele draagkracht van de ouders en van wat de hulporganisaties aan hen willen vergoeden. Naar Duits gebruik krijgen alle leerlingen eigengemaakte schooltassen: de kleine Japanse Kim, de zwitserse Lisa , de drukke matteo uit Italië, Welf, Ruben een Alexander uit Duitsland en Max en Alexandra met hun Duitse vader uit Maleisië. In de tweede en derde klas zitten twee afghaanse jongens de zus van Kim een Frans meisje een kleine Fin en een Engels jochie met een Ameriakaanse moeder. Die mij exta aanmoedigde om europese school te stichten.

In klas 4/5//6 zitten drie Afghanen, twee franse meisjes, de zoon van de Pfilipijnse lerares, het kleine Italiaanse meisje dat eerst geen engels wilde leren spreken en de twee oudere broers van het Finse jochie en de amerikaan en dan nog hannah uit Duitsland en onze twee oudste zoons. En elke dag smokkelt onze hond Argos zichzelf ook wel een van de drie klaslokalen in. Als hij er niet in slaagt is hij ongelukkig en beledigd. Alle kinderen zijn dol op hem.

Midden in het schooljaar komt er nog een Afghaans jongetje van 12 bij: hij was 16 maanden lang in Duitsland voor een medische behandeling. Duitse artsen hebben zijn beide volledig kapotgeschoten benen zo goed mogelijk hersteld. Hij kan nu weer een beetje strompelen. In Duitsland leefde hij in een rijtjeshuis bij een pleegezin. Vanuit het smetteloos schone witte ziekenhuis in Duitsland is hij teruggekeerd naar zijn ouders die in een van de allerprimitiefste vluchtelingenkampen pal aan de rand van de stad peschawar leven. Ze wonen met een paar geiteb eb kippen veel kindertjes in miezerige lemen hut zonder stroom en zonder water. Wij willen probereb de brute overgang voor hem op zijn minst een beetje te verzachten. We zullen zijn situatie helaas niet permanent kunnen veranderen. Van vrienden hoor ik twee jaar na onze terugkeer naar Duitsland _ onze school bestaat helaas niet meer- dat hamid door zijn ouders is uitgehuwelijkt. Hamid is zijn werkelijkheid onomkeerbaar ontvlucht met opium.

Als ik nu het eerste en enige schooljaar de revue laat passeren snap ik niet meer hoe we zoveel zaken hebben kunnen regelen in zo’n korte tijd. De schoolstof hebben we daarbij niet verwaarloosd, integendeel. Dankzij de kleine klassen slagen een paar eertse klassrs er bijvoorbeeld in om spelenderwijs ook al de helft van de tweedeklasstof van het rekenen door te werken. De grote kinderen leren met plezier elke week ook nog een uur Frans mat Veda. Alle kinderen vinden in hun thuisland weer aansluiting met de oude school of kunnen de overgang naar de middelbare school maken. De twee engels-amerikaanse broertjes slagen er zelfs in om met succes de overstap te maken naar de reguliere Europese school in Oxford.

Leerlingen, leraren en ouders , we vieren gezamenlijk prachtige feesten.: het venetiaanse Carnaval met Maskers en toneel en een zomerfeest van de naties. Het kerstfeest laat alle kinderen weer in Nicalaas geloven omdat nicolaas elk kind in zijn eigen taal aanspreekt. (dankzij een talengenie van het IKRK)

We bestuderen de training van de honden die mijnen moeten opsporen. Dat is een waarachtige sisyfusarbeid in Afghanistan. We brengen een bezoek aan de enige worstfabriek van heel middenazië De fabriek ligt aan de rand van Peschawar en wordt geleid door de vrouw van de honorair consul Pschybarowsky. Zij maken weense worstjes en heerlijke gerookte ham zonder varkensvlees en dragen zo bij aan een aangename uitbreiding van het menu van ons westeuropeanen in Peschawar. Ze voorzien ook veel islamitische luchtvaartmaatschappijen met hun worstspecialiteiten.

Samen met alle leerlingen en ouders ontspannen we een weekend in de frisse lucht vanb koele groene dalen van Swat zo’n 200 km ten noorden van Peschawar. Daar proberen we een “’overlevingstraining”’ in de wildernis. ’s Avonds zitten we bij het kampvuur en zingen samen liedjes uit de hele wereld. We zijn verrukt van de prachtige kleine Boeddha’s en de sculpturen van de zogenaamde Gharandacultuur die alleen in een paar dalen  van pakistan en Afghanistan te vinden zijn. Deze stenen monumentenzijn iets unieks in de geschiedenis van de mensheid: Hier zijn de Buddhabeelden die de Chinezen en Indiërs eeuwen geleden hebben achtergelaten duidelijk beïnvloed door de Giekse kleding en beeldhouwkunst. Honderden jaren eerder had  Alexander de Grote had deze zeer geslaagde proortionering en de klassieke drapering  bij zijn grote veldtocht naar het oosten tot in deze afgelegen bergstreken achtergelaten.

Het absolute hoogtepunt in het schoolleven voor zowel leerlingen als voor ons leerkrachten zal – u zult het nauwelijks geloven- godsdienstonderwijs. Elke donderdagg, het vierde uur volgen alle leerlingen en leerkrachten samen de godsdienstlessen samengesteld door de diepgelovige hindoestaanse  Veda en Bascharat de streng islamitische Pakistaanse juf.  Bascharat geniet binnen de muren van ons huis wel enorm van de vrijheid die zo’n contras vormt met de zeer fundamentalistische maatschappelijke structuren van pakistan buiten de muren van onze perceel. Mijn onderwijsbijdrage als Christen is natuurlijk vooral  voor onze Afghaanse jongens een lastig onderdeel. Niettemin tonen ze zich zeer ijverige toehoorders.

Tot onze verbazing maken de islamitische ouders geen enkel bezwaar tegen het onderwijs. Vooral matteo, die altijd snel druk en brutaal wordt, begint op maandag al te vragen naar dit vak. Dan hoort hij uiterst geboeid naar de verhalen van Veda over de vele kleurige heiligen uit de Hinduhemel. Ze vertelt over ganesha de olifantengod, over Durga die op een tijger rijdt eb over een kleine godenzoon  die in een mandje van boombast op de rivier gezet. Het kind wordt gered door tweekoningsdochters . In onze verbeelding vieren we de kleurige en luidruchtige feesten van de Hindoe’s mee die Veda ons schildert. En we leren, dat ook in de vele vormen van het Hindu geloof  er maar één God bestaat die de heer is van de schepping, dat hij goed is en dat hij de mensen liefheeft: dat is brahman, de Absolute  basxharat ilaat dekinderen nog een van de spannende verhalen over mohammed genieten. De openbaringen in de bergrotten door de aartsengel Gabriël die de huid van Mohamed haast net zo liet gloeien als Die van Mozes toen hij de stem van God hoorde op de berg Sinaï

In de vier vastenweken van de Islam horen we dat de moslim zich ook moet bekommerem om zijn naaste, de armen. Hij vast ook opdat er meer over blijft om te delen. Het vasten wordt onderbroken bij het vallen van de duisternis, als je een zwarte draad niet meer kunt onderscheiden. Het hoort bij de 5 zuilen van de islam om dan aalmoezen te geven aan de armen en de spijzen met hen te delen. Zoo is ook het vijf maal daags bidden tijdens de Ramadan bijzonder belangrijk . We hebben grote bewondering  voor Bascharat en onze oudere afghaanse medeleerling die zich streng aan het vasten houden en in de hitte overdag nog geen slok water drinken en een maand lang het vasten alleen ’s avonds verbreken en in alle vroegte voor zonsopgang ontbijten.  Het grootste Islamitische feest Eid duurt drie dagen en is de afsluiting van de vasten. We vieren dat natuurlijk met zijn allen. De kinderen uit de zoveel verschillende culturen ontdekken de zaken die de verschillende religies gemeenschappelijk hebben en weten dat een God veel verschillende namen kan dragen. Ze zijn net zo gefascineerd als hun leraressen.

In de weken van de  vastentijd begint onze school stipt op tijd. Onze Afghaanse leerlingen hebben voor zonsopgang met hun ouders ontbeten en turen al vanaf 6 uur  aan het dikke henneptouwen. Die hangen in de dikke gombomen in onze tuin pal voor de slaapkamer. Welke schooljuf wordt nou in de vroegte gewekt door leerlingen en vrolijk kindergelach?

Trutz

De eerste week van september in 1989 : Onze school is prima van start gegaan, alles klopt. Het is ontzettend leuk zo helemaal je eigen baas te zijn en een eigen school te kunnen opzetten. Maar het is ook immens veel werk om elke ochtend 5 uur les te geven en dan in de middag als “principal of the private European School Peschawar”(zo betitelt de chef uit Brussel mij) de hele schoolorganisatie te leiden. Daarenboven moeten de lessen natuurlijk ook warden voorbereid. In deze eerste dagen van september zijn ook net de bestuursleden van de DAK uit Bonn voor een grote stafbespreking in Peschawar.

Net in deze drukste en enerverende tijd wordt mijn kleine Trutz ziek. Voor het eerst sinds de 15 maanden die we nu in Peschawar wonen krijgt hij diaree en moet overgeven. “s Nachts  komen we beiden nauwelijks aan slapen tioe. Tijdens het lesgeven zit hij op mijn schoot. Hij moet veel drinken, het liefst cola. Maar elke druoppel die hij met veel moeite naar binnen krijgt versliest hij ook weer. Hoewel diaree en overgeven op deze breedtegraad niets opzienbarends zijn, begin ik bang te worden.  Ondanks medicijnen wordt Trutz niets beter. Na 5 dagen geeft mijn man zijn werk aan een bestuurslid over en vliegt met Trutz naar München. Ik ben opgelucht. De overuiging  dat de gezondheidszorg in Duitsland alles kan zit ergens in mijn hoofd. Mijn innerlijke onrust sus ik het beste door ’s avonds met de drie jongens een bezoek te brengen aan de vrouw van van de honorair consul Erna Psybarowsky. Drie weken eerder is haar man plotseling gestorven. Nu is zij alleen en ze zal hier in Peschawar ook alleeen blijven. Ze woonde al meer dan dertig jaar met haar man hier in Jalalabad en Peschawar. Na zoveel jaren kun je niet meer naar Duitsland teruggaan. Door al het werk en spanning van de laatste dagen had ik nog geen tijd gehad om haar op te zoeken, haar te troosten en wat afleiding te brengen.  Maar nu heb ik zelf afleiding nodig. En juist de woorden die ik niet wou zeggen rollen opeens van mijn tong. Zinnetjes die naar mijn overtuiging zo waar zijn maar die ik mezelf instinktief verbieden wil. Ik heb ze nog letterlijk in miijn hoofd:  Ik weet lieve Erna hoe slecht ik je kan troosten: “Waarschijnlijk weet je pas hoe moeilijk het is om een met de dood om te gaan als je zelf een liefste verloren hebt.”

Tien minuten later komt er onaangekondigd en hoogstonverwacht een vertegenwoordiger van de buitenpost Peachawar van de Duitse Ambassade de kamer binnen. Hij fluistert evne kort met Erna en neemt me dan even apart. “Trutz is twee uur geleden in de armen van zijn oma – op een afstand van 500 meter van het ziekenhuis in München gestorven.”Een paar seconden heb ik het gevoel dat de grond onder mijn voeten wegzakt. Maar heel snel,  vind ik op de een of andere manier mijn beheersing terug. Ik begrijp nu hoe “nuttig” een schock kan zijn. Hoe goed het soms is dat je je nog niet echt kan realiseren wat er werkelijk gebeurt. In de woonkamer van Erna zitten Veit, urs en Welf. De mederwerker van het consulaat brengt ons snel naar huis. De kinderen zijn in de war. Thuis, alleen, moet ik hen vertellen dat hun kleine broertje dood is. Zij realiseren het zich net zo slecht als ik. Hoewel ieder wel op zijn eigen manier reageert: Veit begint te huilen heel hard de andere twee gaan naar bed en liggen daar roerloos en geschokt. Goede vrienden die door mijn man zijn opgebeld komen nog naar ons toe. Mijn man is dubbel geschokt omdat hij weet dat wij hier alleen zijn. Ik heb op dat ogenblik maar een wens: Ik wil alleen zijn en ik stuur alle vrienden weg. De totale uitputting van de afgelopen dagen zorgt dat ik in een hele diepe slaap val zelfs zonder dromen.

De volgende dag vergaat me in een soort trance. Er komen veel vrienden langs. De medewerkers brengen ons vliegtickets naar Duitsland en de weer inreisvisa voor mij en de kinderen. Ik zit in de verschillende pakistaanse kantoorkamers – hoewel het vrijdag is – een zondag dus eigenlijk- in Pakistan verloopt alles snel en zonder moeilijkheden. De pakistaanse ambtenaren hebben begrip voor de situatie. Die zaterdag vlieg ik met mijn jongens naar M”nchen. De begrafenis zal in Feldkirchen plaatsvinden, toentertijd onze Uitse woonplaats. Het is een warme septemberdag met een stralende zon. Ik sta naast mezelf, naarst de werkelijkheid. Alleen zo kan ik de zon, de blauwe hemel, de vele vrienden en familieleden , die tot mijn verbazing in zo grote geltale zijn komen opdagen verdragen. Achteraf troost mij deze grote deelneming. Een week later vliegen we allemaal samen weer terug naar Peschawar. Het werk wacht en we hopen dat het zal helpen om ons af te leiden.

Mijn leerkrachten hadden met onze leerlingen ook gewijd aan de verwerking van de gebeurtenis. Ieder kind had voor Trutz iets geschilderd of geschreven. Onze islamitische kinderen troostten ons met hun tekeningne en hun vaste overtuiging waarmee ze  zich Truz in de hemel voorstelden. Heel bijzonder. Ze sterkten mij in het gevoel van een bepaalde zekerheid die ik ook ervaren had toen ik hoorde dat Trutz gestorven was. Het haast lichamelijke gevoel van zijn directe nebijheid. Niet in onze materiele wereld maar in de wereld van voor ons aller geboorte en waarheen we ook weer zullen terugkeren na onze door. Nooit eerder was het me zo duidelijk geworden dat het aardse universum maar een heel klein deel van de grote schepping is.

128

Met een herdenkingsdienst in de grote Katolieke kerk van Peschawar neemt pater Steger met ons en de hele Expatriatscommunity afscheid van Trutz. Ze komen allemaal, Christenen, Moslims, Hinduoes, bijna al onze Afghaanse medewerkers. Ik weet dat Trutz blij is dat ze allemaal samen in een godshuis aan hem denken, verdrietig zijn dat hij er niet meer is. Want haast allemaal hebben ze dit kleine vrolijke jongetje gekend. Met zijn drie jaren was het een buitengewoon communicatief kind geweest. Hij stapte op iedereen af en kon met iedereen, in welke taal dan ook op de een of andere manier communiceren. In de laatste weken van zijn leven, dat stel ik nu achteraf verbaasd vast, waren zijn dagen heel erg intensief geweest. Het was alsof hij in zijn drie jaar zijn hele leven even doorleven wou. Een paar weken voor hij ziek werd had hij zelfs een klein vriendinnetje gehad, Pia, de dochter van onze beste vriend Lorenz die om de hoek woont. Hij was echt verliefd op haar en moest haar elke dag minstens een keer gezien hebben anders was het een waardeloze dag.

Ook naar Afghanistan wilde hij absoluut zien. Dr Zalmei, een van onze Afghaanse artsen had een paar dagen daarvoor bij ons thuis doorgebracht om zijn inzet in Afghnistan voor te bereiden. Trutz en hij waren de beste vrienden geworden en voor Trutz stond het vast dat hij met Dr Zalmei mee zou gaan. Toen hij op een ochtend wakker werd en vast moest stellen dat zijn vriend zonder hem was vertrokken was Trutz ontroostbaar en echt boos omdat we hem niet wakker hedden gemaakt. Het duurde lang, vele weken tot we ons allemaal realiseerden dat de kleine Trutz nooit meer vroeg op zou staan, nooit meer met ons aan tafel zou zitten, er nooit meer zou zijn. Het is een lang proces dat eerst alleen maar heviger wordt. Het zal heel lang duren voor de de spreekwoordelijke tijd  de wonden heelt.

Zelfverwijten, iets fout gedaan te hebben of nagelaten, maken me mat en blijven me plagen. Nog steeds vind ik troost in de verzen van palm 139 die uitgerekend op 14 september 1989, de sterfdag van Trutz mijn evangelische spreuk van de deag was:

“jouw ogen hebben mij gezien toen ik er nog niet was en al mijn dagen die nog moesten komen stonden in jouw boek geschreven ,waarvan niemand nog weet had”

Een paar weken na het overlijden van Trutz wil onze Afghaanse boekhouder graag even rustig met me praten. Hij is een hele aardige en schrandere man en wil me wat vragen. Hij heeft zelf al vier kinderen verloren en wil van mij weten of het echt zo is dat het sterven van een kind ons veel minder raakt als bijvoorbeeld Afghaanse ouders. Afghanen stellen zich dat in het algeeen zo voor omdat ze denken dat wij getroost worden door onze rijkdom en materialisme. Verbijsterd en welhaast beschaamd  realiseer ik me onze wederzijdse vooroordelen.  Want ik van mijn kant vroeg me juist af of hij door de dood van een kind net zo aangedaan is als wij omdat het voor een Afghaan toch tamelijk “normaal” is om veel kinderen te krijgen omdat er ook veel kinderen sterven.

We blijven nog bijna een heel jaar in Peschawar. In de zomer van 1990 loopt het eerste schooljaar van de First Private european school met succes ten einde. Veda zal met haar man voor het IKRK naar het bitterarme Roemenié gaan, Bascharat krijgt de studiebeurs voor Amerika waar ze al zo lang op gehoopt heeft. Wij zullen terugkeren naar Duitsland en een Engelsman zal onze school nog een paar maanden leiden. Helaas valt alles snel uiteen.

Trutz is nu de beschermengel van ons gezin: zijn broers, zijn ouders en zijn tweelingzusjes Cosima en Veda die twee jaar na de dood van trutz het levenslicht zagen. De zekerheid dat Trutz er voor ons is, is meer dan alleen het zoeken naar de zin voor deze verschrikkelijke gebeurtenis. Het is de zekerheid dat onze wegen geen toevalligheden zijn maar afstutren op vele doelen die wij niet altijd meteen kunnen waarnemen en herkennen. Er is iemand die meeplant en die reeds een groter en beter overzicht heeft. Deze zekerheid zal ons allemaal helpen en moed geven om steeds weer nieuwe uitdagingen aan te gaan.